یٰۤاَیُّہَا النَّبِیُّ لِمَ تُحَرِّمُ مَاۤ اَحَلَّ اللّٰہُ لَکَ ۚ تَبۡتَغِیۡ مَرۡضَاتَ اَزۡوَاجِکَ ؕ وَ اللّٰہُ غَفُوۡرٌ رَّحِیۡمٌ ﴿۱﴾
Yaaa ayyoehan nabieyyoe liema toeharriemoe maaa ahallal laahoe laka tabtaghiee mardaata azwaadjiek; wallaahoe ghafoeroer rahieem
66:1 O profeet, waarom verbiedt je (voor jezelf) wat Allah wettig heeft verklaart, dit alleen om jouw vrouwen tevreden te stellen? (Weet dat) Allah Al-Gafoer (de meest Vergevensgezinde), Ar-Rahiem (Degene Die altijd Barmhartig voor de gelovigen) is.
قَدۡ فَرَضَ اللّٰہُ لَکُمۡ تَحِلَّۃَ اَیۡمَانِکُمۡ ۚ وَ اللّٰہُ مَوۡلٰىکُمۡ ۚ وَ ہُوَ الۡعَلِیۡمُ الۡحَکِیۡمُ ﴿۲﴾
Qad faradal laahoe lakoem tahiellata aymaaniekoem; wallaahoe mawlaakoem wa hoewal 'alieemoel hakieem
66:2 Waarlijk, Allah heeft voor jullie de voorwaarde voor het ontbinden van jullie plechtige beloftes bepaald (zie 5:89). Allah is jullie Mawla (beschermer), Hij is Al-Aliem (de Alwetende), Al-Hakiem (de Alwijze).
وَ اِذۡ اَسَرَّ النَّبِیُّ اِلٰی بَعۡضِ اَزۡوَاجِہٖ حَدِیۡثًا ۚ فَلَمَّا نَبَّاَتۡ بِہٖ وَ اَظۡہَرَہُ اللّٰہُ عَلَیۡہِ عَرَّفَ بَعۡضَہٗ وَ اَعۡرَضَ عَنۡۢ بَعۡضٍ ۚ فَلَمَّا نَبَّاَہَا بِہٖ قَالَتۡ مَنۡ اَنۡۢبَاَکَ ہٰذَا ؕ قَالَ نَبَّاَنِیَ الۡعَلِیۡمُ الۡخَبِیۡرُ ﴿۳﴾
Wa iez asarran nabieyyoe ielaa ba'die azwaadjiehiee hadieesan falammaa nabba at biehiee wa azharahoel laahoe 'alaihie 'arrafa ba'dahoe wa a'rada 'am ba'dien falammaa nabba ahaa biehiee qaalat man amba aka haaza qaala nabba anieyal 'alieemoel ghabieer
66:3 En (gedenk) toen de profeet (v.z.m.h.) aan één van zijn echtgenotes (Hafsah) een mededeling toevertrouwde. Toen ze het door vertelde (aan Aisha), maakte Allah het aan hem (de profeet v.z.m.h.) bekend. Hij (de profeet) informeerde (haar) een gedeelte ervan en een andere deel zag hij door de vingers. (Dus) Toen hij haar (Hafsah) hierover berichte, zei ze: "Wie heeft je dit verteld?" Hij zei: "Al-Aliem (de Alwetende), Al-Gabier (Degene die op de hoogte is van alles) heeft het mij verteld". (Notitie: er wordt niet direct berouw getoond, maar de confrontatie wordt gezocht.)
اِنۡ تَتُوۡبَاۤ اِلَی اللّٰہِ فَقَدۡ صَغَتۡ قُلُوۡبُکُمَا ۚ وَ اِنۡ تَظٰہَرَا عَلَیۡہِ فَاِنَّ اللّٰہَ ہُوَ مَوۡلٰىہُ وَ جِبۡرِیۡلُ وَ صَالِحُ الۡمُؤۡمِنِیۡنَ ۚ وَ الۡمَلٰٓئِکَۃُ بَعۡدَ ذٰلِکَ ظَہِیۡرٌ ﴿۴﴾
In tatoebaaa ielal laahie faqad saghat qoeloeboekoemaa wa ien tazaaharaa 'alaihie fa iennal laaha hoewa mawlaahoe wa djiebrieeloe wa saaliehoel moe'mienieen; wal malaaa'iekatoe ba'da zaalieka zahieer
66:4 Als jullie beide terug keren naar Allah (is dat beter voor jullie), zonder twijfel jullie harten zijn geneigd (naar het goede). Echter, indien jullie elkaar steunen (in het moeilijk maken en in leugens) tegen hem, dan waarlijk Allah, Hij is zijn Beschermer en Jibriel (Gabriël), de rechtvaardige gelovigen, en de engelen zullen hem helpen.
عَسٰی رَبُّہٗۤ اِنۡ طَلَّقَکُنَّ اَنۡ یُّبۡدِلَہٗۤ اَزۡوَاجًا خَیۡرًا مِّنۡکُنَّ مُسۡلِمٰتٍ مُّؤۡمِنٰتٍ قٰنِتٰتٍ تٰٓئِبٰتٍ عٰبِدٰتٍ سٰٓئِحٰتٍ ثَیِّبٰتٍ وَّ اَبۡکَارًا ﴿۵﴾
'Asaa rabboehoeo ien tallaqakoenna anyyoebdielahoeo azwaadjan ghairam mien-koenna moesliemaatiem moe'mienaatien qaanietaatien taaa'iebaatien 'aabiedaatien saaa'iehaatien saiyiebaatiew wa abkaaraa
66:5 Indien hij van jullie scheidt, misschien zal zijn Heer betere vrouwen dan jullie erna geven. (Meer) Onderworpen (aan Allah), vromer, gehoorzamer, berouwvoller, (meer) aanbiddend en vastend, die eerder getrouwd waren of die niet getrouwd waren.
یٰۤاَیُّہَا الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا قُوۡۤا اَنۡفُسَکُمۡ وَ اَہۡلِیۡکُمۡ نَارًا وَّ قُوۡدُہَا النَّاسُ وَ الۡحِجَارَۃُ عَلَیۡہَا مَلٰٓئِکَۃٌ غِلَاظٌ شِدَادٌ لَّا یَعۡصُوۡنَ اللّٰہَ مَاۤ اَمَرَہُمۡ وَ یَفۡعَلُوۡنَ مَا یُؤۡمَرُوۡنَ ﴿۶﴾
Yaaa ayyoehal lazieena aamanoe qoeo anfoesakoem wa ahlieekoem naaraw waqoedoe han naasoe wal hiedjaaratoe 'alaihaa malaaa'iekatoen ghielaazoen shiedaadoel laa ya'soenal laaha maa amarahoem wa yaf'aloena maa yoe'maroen
66:6 O gelovigen, bescherm jezelf en jullie familie van een vuur waarvan de brandstof mensen en stenen zijn. Er waken daar engelen, die streng zijn en hard optreden. Ze zijn niet ongehoorzaam aan Allah, ze doen (alleen) wat hen bevolen is te doen.
یٰۤاَیُّہَا الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا لَا تَعۡتَذِرُوا الۡیَوۡمَ ؕ اِنَّمَا تُجۡزَوۡنَ مَا کُنۡتُمۡ تَعۡمَلُوۡنَ ٪﴿۷﴾
Yaaa ayyoehal lazieena kafaroe la ta'tazieroel yawma iennamaa toedjzawna maa koentoem ta'maloen
66:7 (De bewakers van de hel zullen zeggen:) "O ongelovigen, veronderschuldig julliezelf niet op deze dag. Jullie worden alleen vergolden voor datgeen wat jullie deden."
یٰۤاَیُّہَا الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا تُوۡبُوۡۤا اِلَی اللّٰہِ تَوۡبَۃً نَّصُوۡحًا ؕ عَسٰی رَبُّکُمۡ اَنۡ یُّکَفِّرَ عَنۡکُمۡ سَیِّاٰتِکُمۡ وَ یُدۡخِلَکُمۡ جَنّٰتٍ تَجۡرِیۡ مِنۡ تَحۡتِہَا الۡاَنۡہٰرُ ۙ یَوۡمَ لَا یُخۡزِی اللّٰہُ النَّبِیَّ وَ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا مَعَہٗ ۚ نُوۡرُہُمۡ یَسۡعٰی بَیۡنَ اَیۡدِیۡہِمۡ وَ بِاَیۡمَانِہِمۡ یَقُوۡلُوۡنَ رَبَّنَاۤ اَتۡمِمۡ لَنَا نُوۡرَنَا وَ اغۡفِرۡ لَنَا ۚ اِنَّکَ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ قَدِیۡرٌ ﴿۸﴾
Yaaa ayyoehal lazieena aamanoe toeboeo ielal laahie tawbatan nasoehan 'asaa rabboekoem any-yoekaffiera 'an-koem sayyie aatiekoem wa yoedghielakoem djannaatien tadjriee mien tahtiehal anhaaroe yawma laa yoeghziel laahoen nabieyya wallazieena aamanoe ma'ahoe noeroehoem yas'aa baina aydieehiem wa bie aymaaniehiem yaqoeloena rabbanaaa atmiem lanaa noeranaa waghfier lana iennaka 'alaa koellie shai'ien qadieer
66:8 O gelovigen, wendt jezelf in oprechte berouw tot Allah. Misschien zal jullie Heer jullie slechte daden doen verwijderen en jullie toelaten tot tuinen (het paradijs), waar rivieren onder stromen. Dat is de dag waarop Allah, de profeet (v.z.m.h.) en degenen die met hem waren in het geloof (het monotheïsme), niet zal vernederen. Hun licht zal aan de voorkant van hun handen en aan hun rechterkant schijnen. Ze zullen zeggen: "Heer, maak onze licht perfect en vergeef ons. Zonder twijfel, U bent in staat om alles te doen wat U wilt (Al-Qadier)."
یٰۤاَیُّہَا النَّبِیُّ جَاہِدِ الۡکُفَّارَ وَ الۡمُنٰفِقِیۡنَ وَ اغۡلُظۡ عَلَیۡہِمۡ ؕ وَ مَاۡوٰىہُمۡ جَہَنَّمُ ؕ وَ بِئۡسَ الۡمَصِیۡرُ ﴿۹﴾
Yaaa ayyoehan nabieyyoe djaahiediel koeffaara walmoenaa-fieqieena waghloez 'alaihiem; wa ma'waahoem djahannamoe wa bie'sal masieer
66:9 O profeet, strijd tegen de ongelovigen en de hypocrieten, en wees streng tegen hen. Hun verblijfplaats is de hel, zeer ellendig is de eindbestemming.
ضَرَبَ اللّٰہُ مَثَلًا لِّلَّذِیۡنَ کَفَرُوا امۡرَاَتَ نُوۡحٍ وَّ امۡرَاَتَ لُوۡطٍ ؕ کَانَتَا تَحۡتَ عَبۡدَیۡنِ مِنۡ عِبَادِنَا صَالِحَیۡنِ فَخَانَتٰہُمَا فَلَمۡ یُغۡنِیَا عَنۡہُمَا مِنَ اللّٰہِ شَیۡئًا وَّ قِیۡلَ ادۡخُلَا النَّارَ مَعَ الدّٰخِلِیۡنَ ﴿۰۱﴾
Darabal laahoe masalal liellazieena kafaroem ra ata Noehiew wamra ata Loet, kaanataa tahta 'abdainie mien 'iebaadienaa saaliehainie faghaanataahoemaa falam yoeghnieyaa 'anhoemaa mienal laahie shai anw-wa qieelad ghoelan naara ma'ad Daaghielieen
66:10 Allah geeft een voorbeeld van degenen (van de vrouwen) die niet geloofden, namelijk de vrouw van Noeh (Noach) en de vrouw van Loeth (Lot). Ze waren onder het gezag van twee van Onze rechtvaardige dienaren, maar beide van hen (de vrouwen) benadeelden\bedrogen hen (de profeten). Dus beide van hen (de vrouwen) hebben in geen enkele opzichte geprofiteerd (van de positie die ze hadden gekregen) van Allah. Er werd gezegd (op de dag des oordeels): "Betreed het vuur samen met degenen die het betreden." (Notitie: zie ook 15:60-67)
وَ ضَرَبَ اللّٰہُ مَثَلًا لِّلَّذِیۡنَ اٰمَنُوا امۡرَاَتَ فِرۡعَوۡنَ ۘ اِذۡ قَالَتۡ رَبِّ ابۡنِ لِیۡ عِنۡدَکَ بَیۡتًا فِی الۡجَنَّۃِ وَ نَجِّنِیۡ مِنۡ فِرۡعَوۡنَ وَ عَمَلِہٖ وَ نَجِّنِیۡ مِنَ الۡقَوۡمِ الظّٰلِمِیۡنَ ﴿۱۱﴾
Wa darabal laahoe masalal liel lezieena aamanoemra ata Fier'awn; iez qaalat rab biebnie liee 'iendaka baitan fiel djannatie wa nadjdjieniee mien Fier'awna wa 'amaliehiee wa nadjdjieniee mienal qawmiez zaaliemieen
66:11 En Allah geeft een voorbeeld van degenen (van de vrouwen) die geloofden, namelijk de vrouw van Farao. Ze zei: "Mijn Heer, bouw voor mij dichtbij U een huis in het paradijs. Redt mij van Farao en zijn daden en van het misdadige volk."
وَ مَرۡیَمَ ابۡنَتَ عِمۡرٰنَ الَّتِیۡۤ اَحۡصَنَتۡ فَرۡجَہَا فَنَفَخۡنَا فِیۡہِ مِنۡ رُّوۡحِنَا وَ صَدَّقَتۡ بِکَلِمٰتِ رَبِّہَا وَ کُتُبِہٖ وَ کَانَتۡ مِنَ الۡقٰنِتِیۡنَ ﴿۲۱﴾
Wa Maryamab nata 'Imraanal latieee ahsanat fardjahaa fanafaghnaa fieehiee mier roehienaa wa saddaqat bie kaliemaatie Rabbiehaa wa Koetoebiehiee wakaanat mienal qaanietieen
66:12 En (ook) Maryam (Maria), de dochter van Imraan, ze waakte over haar geslachtsorgaan. Dus Wij bliezen daarin van onze "Roeh" (ziel). Ze geloofde in de woorden van haar Heer en in Zijn boeken. Ze was toegewijd gehoorzaam (aan Allah). (Notitie: In deze vers wordt de mannelijke vorm van "vihi" gebruikt