51 Adz-Dzaari'jaat (De winden die stof en deeltjes verspreiden)
بِسۡمِ اللّٰہِ الرَّحۡمٰنِ الرَّحِیۡمِ
In de naam van Allah, Ar-Rahmaan (de meest Barmhartige m.b.t. iedereen, maar tijdelijk van duur), Ar-Rahiem (Degenen Die altijd Barmhartig zal zijn voor de gelovigen)
وَالذّٰرِیٰتِ ذَرۡوًا ۙ﴿۱﴾
Waz-zaarieyaatie zarwaa
51:1 Bij degenen (de winden) die stof en deeltjes verspreiden, (Notitie: Allah zweert bij de engelen / winden).

فَالۡحٰمِلٰتِ وِقۡرًا ۙ﴿۲﴾
Falhaamielaatie wieqraa
51:2 en degenen (de wolken) die een gewicht (van water) dragen,

فَالۡجٰرِیٰتِ یُسۡرًا ۙ﴿۳﴾
Faldjaarieyaatie yoesraa
51:3 en de varenden die rustig voortgaan,

فَالۡمُقَسِّمٰتِ اَمۡرًا ۙ﴿۴﴾
Falmoeqassiemaatie amraa
51:4 en degenen (engelen) die de opdracht (van Allah) verdelen,

اِنَّمَا تُوۡعَدُوۡنَ لَصَادِقٌ ۙ﴿۵﴾
Innamaa toe'adoena la-saadieq
51:5 wat aan jullie beloofd is, is zeker waar.

وَّ اِنَّ الدِّیۡنَ لَوَاقِعٌ ؕ﴿۶﴾
Wa iennad dieena la waaqie'
51:6 De berechting (van elke persoon) zal zeker gebeuren.

وَ السَّمَآءِ ذَاتِ الۡحُبُکِ ۙ﴿۷﴾
Wassamaaa'ie zaatiel hoeboek
51:7 Bij de hemelen, die zeer veel wegen\perfectie kent.

اِنَّکُمۡ لَفِیۡ قَوۡلٍ مُّخۡتَلِفٍ ۙ﴿۸﴾
Innakoem lafiee qawliem moeghtalief
51:8 Zonder twijfel, jullie hebben verschillende meningen.

یُّؤۡفَکُ عَنۡہُ مَنۡ اُفِکَ ﴿۹﴾
Yoe'fakoe 'anhoe man oefiek
51:9 Daarvan afgewend (van de Koran) is degene die is afgewend (van het rechte pad).

قُتِلَ الۡخَرّٰصُوۡنَ ﴿۰۱﴾
Qoetielal gharraasoen
51:10 Vervloekt zijn de leugenaars. (Notitie: zie ook 2:159. De vloek van Allah betekent dat degene wordt uitgesloten van Zijn barmhartigheid.)

الَّذِیۡنَ ہُمۡ فِیۡ غَمۡرَۃٍ سَاہُوۡنَ ﴿۱۱﴾
Allazieena hoem fiee ghamratien saahoen
51:11 Dat zijn degenen die zich in een vloed van onachtzaamheid bevinden (m.b.t. het hiernamaals).

یَسۡـَٔلُوۡنَ اَیَّانَ یَوۡمُ الدِّیۡنِ ﴿۲۱﴾
Yas'aloena ayyaana yawmoed Dieen
51:12 Ze vragen: "Wanneer is de dag des oordeels?"

یَوۡمَ ہُمۡ عَلَی النَّارِ یُفۡتَنُوۡنَ ﴿۳۱﴾
Yawma hoem 'alan naarie yoeftanoen
51:13 (Het is) Een dag waarop ze in het vuur worden bestraft.

ذُوۡقُوۡا فِتۡنَتَکُمۡ ؕ ہٰذَا الَّذِیۡ کُنۡتُمۡ بِہٖ تَسۡتَعۡجِلُوۡنَ ﴿۴۱﴾
Zoeqoe fietnatakoem haa zal laziee koentoem biehiee tas ta'djieloen
51:14 "Proef (het resultaat van) jullie beproeving. Dit is datgeen wat jullie wilde verhaasten."

اِنَّ الۡمُتَّقِیۡنَ فِیۡ جَنّٰتٍ وَّ عُیُوۡنٍ ﴿۵۱﴾
Innal moettaqieena fiee djannaatiew wa 'oeyoen
51:15 Zonder twijfel de 'Moetaqoens' (zie 2:2-5) zullen zich bevinden in tuinen met fonteinen/bronnen.

اٰخِذِیۡنَ مَاۤ اٰتٰہُمۡ رَبُّہُمۡ ؕ اِنَّہُمۡ کَانُوۡا قَبۡلَ ذٰلِکَ مُحۡسِنِیۡنَ ﴿۶۱﴾
Aaghiezieena maaa aataahoem Rabboehoem; iennahoem kaanoe qabla zaalieka moehsienieen
51:16 Genietend van datgeen hun Heer hen heeft gegeven. Zonder twijfel, ze behoorden voorheen (tijdens het wereldse leven) tot degenen die goed deden.

کَانُوۡا قَلِیۡلًا مِّنَ الَّیۡلِ مَا یَہۡجَعُوۡنَ ﴿۷۱﴾
kaanoe qalieelam mienal lailie maa yahdja'oen
51:17 Ze sliepen weinig gedurende de nacht.

وَ بِالۡاَسۡحَارِ ہُمۡ یَسۡتَغۡفِرُوۡنَ ﴿۸۱﴾
Wa biel as haarie hoem yastaghfieroen
51:18 En in de uren voor zonsopgang, vroegen ze om vergiffenis.

وَ فِیۡۤ اَمۡوَالِہِمۡ حَقٌّ لِّلسَّآئِلِ وَ الۡمَحۡرُوۡمِ ﴿۹۱﴾
Wa fieee amwaaliehiem haqqoel liessaaa'ielie walmahroem
51:19 En in hun vermogen was een aandeel voor bedelaars en voor de armen die niet bedelen.

وَ فِی الۡاَرۡضِ اٰیٰتٌ لِّلۡمُوۡقِنِیۡنَ ﴿۰۲﴾
Wa fiel ardie aayaatoel lielmoeqienieen
51:20 Op de aarde bevinden zich tekenen voor degenen die overtuigd zijn.

وَ فِیۡۤ اَنۡفُسِکُمۡ ؕ اَفَلَا تُبۡصِرُوۡنَ ﴿۱۲﴾
Wa fieee anfoesiekoem; afalaa toebsieroen
51:21 En (ook) in julliezelf. Willen jullie dan niet zien?

وَ فِی السَّمَآءِ رِزۡقُکُمۡ وَ مَا تُوۡعَدُوۡنَ ﴿۲۲﴾
Wa fiessamaaa'ie riezqoekoem wa maa toe'adoen
51:22 In de hemelen bevindt zich jullie voorzieningen en (ook) wat jullie is beloofd (wat jullie nog krijgen). (Notitie: Alle voorzieningen van elk persoon staat vast in de Lawh Al-Mahfuz. Echter, Allah schenkt baraqat/zegeningen in de voorzieningen, zie 7:96.)

فَوَ رَبِّ السَّمَآءِ وَ الۡاَرۡضِ اِنَّہٗ لَحَقٌّ مِّثۡلَ مَاۤ اَنَّکُمۡ تَنۡطِقُوۡنَ ﴿۳۲﴾
Fawa Rabbies samaaa'ie wal ardie iennahoe lahaqqoem miesla maa annakoem tantieqoen
51:23 Bij de Heer van de hemelen en de aarde, het is zonder enige twijfel waar net zoals hoe jullie spreken.

ہَلۡ اَتٰىکَ حَدِیۡثُ ضَیۡفِ اِبۡرٰہِیۡمَ الۡمُکۡرَمِیۡنَ ﴿۴۲﴾
Hal ataaka hadieesoe daifie Ibraahieemal moekramieen
51:24 Heeft de berichtgeving van de gasten van Ibrahiem jullie bereikt?

اِذۡ دَخَلُوۡا عَلَیۡہِ فَقَالُوۡا سَلٰمًا ؕ قَالَ سَلٰمٌ ۚ قَوۡمٌ مُّنۡکَرُوۡنَ ﴿۵۲﴾
Iz daghaloe 'alaihie faqaaloe salaaman qaala salaamoen qawmoem moen-karoen
51:25 Toen ze bij hem kwamen, zeiden ze: "Vrede." Hij (Ibrahiem) zei: "Vrede", "Onbekend volk."

فَرَاغَ اِلٰۤی اَہۡلِہٖ فَجَآءَ بِعِجۡلٍ سَمِیۡنٍ ﴿۶۲﴾
Faraagha ielaaa ahliehiee fadjaaa'a bie'iedjlien samieen
51:26 Vervolgens, ging hij naar zijn gezin en kwam terug met een dikke kalf.

فَقَرَّبَہٗۤ اِلَیۡہِمۡ قَالَ اَلَا تَاۡکُلُوۡنَ ﴿۷۲﴾
Faqarrabahoeo ielaihiem qaala alaa taakoeloen
51:27 Hij plaatste het voor hen en zei: "Willen jullie niet eten?"

فَاَوۡجَسَ مِنۡہُمۡ خِیۡفَۃً ؕ قَالُوۡا لَا تَخَفۡ ؕ وَ بَشَّرُوۡہُ بِغُلٰمٍ عَلِیۡمٍ ﴿۸۲﴾
Fa awdjasa mienhoem ghiee fatan qaaloe laa taghaf wa bashsharoehoe bieghoelaamien 'alieem
51:28 Toen werd hij angstig van hen. Ze zeiden: "Wees niet bang." Ze gaven hem het goede nieuws van een zoon met kennis (die hij zou krijgen, Ishaq/Izaak).

فَاَقۡبَلَتِ امۡرَاَتُہٗ فِیۡ صَرَّۃٍ فَصَکَّتۡ وَجۡہَہَا وَ قَالَتۡ عَجُوۡزٌ عَقِیۡمٌ ﴿۹۲﴾
Fa aqbalatiem ra-atoehoe fiee sarratien fasakkat wadjhahaa wa qaalat 'adjoezoen 'aqieem
51:29 Daarna kwam zijn vrouw met een luide stem en slaand in haar gezicht. Ze zei: "Een oude onvruchtbare vrouw!"

قَالُوۡا کَذٰلِکِ ۙ قَالَ رَبُّکِ ؕ اِنَّہٗ ہُوَ الۡحَکِیۡمُ الۡعَلِیۡمُ ﴿۰۳﴾
Qaaloe kazaaliekie qaala Rabboekie iennahoe hoewal hakieemoel 'alieem (26)
51:30 Ze zeiden: "Zo heeft jullie Heer het bepaald. Hij is Al-Hakiem (de Alwijze), Al-Aliem (de Alwetende)."

قَالَ فَمَا خَطۡبُکُمۡ اَیُّہَا الۡمُرۡسَلُوۡنَ ﴿۱۳﴾
Qaala famaa ghatboekoem ayyoehal moersaloen
51:31 Hij (Ibrahiem) zei: "Wat is dan jullie opdracht, boodschappers?"

قَالُوۡۤا اِنَّاۤ اُرۡسِلۡنَاۤ اِلٰی قَوۡمٍ مُّجۡرِمِیۡنَ ﴿۲۳﴾
Qaaloeo iennaaa oersielnaaa ielaa qawmiem moedjriemieen
51:32 Ze zeiden: "Wij zijn gezonden voor een misdadig volk,"

لِنُرۡسِلَ عَلَیۡہِمۡ حِجَارَۃً مِّنۡ طِیۡنٍ ﴿۳۳﴾
Lienoersiela 'alaihiem hiedjaa ratam mien tieen
51:33 "om stenen van klei op hen te gooien."

مُّسَوَّمَۃً عِنۡدَ رَبِّکَ لِلۡمُسۡرِفِیۡنَ ﴿۴۳﴾
Moesawwamatan 'ienda rabbieka lielmoesriefieen
51:34 "Deze (stenen) zijn gemarkeerd (met hun namen) door jullie Heer."

فَاَخۡرَجۡنَا مَنۡ کَانَ فِیۡہَا مِنَ الۡمُؤۡمِنِیۡنَ ﴿۵۳﴾
Fa aghradjnaa man kaana fieehaa mienal moe'mienieen
51:35 Vervolgens lieten Wij (Allah) de gelovigen weggaan die daar (in de stad) waren.

فَمَا وَجَدۡنَا فِیۡہَا غَیۡرَ بَیۡتٍ مِّنَ الۡمُسۡلِمِیۡنَ ﴿۶۳﴾
Famaa wadjadnaa fieehaa ghaira baitiem mienal moesliemieen
51:36 Echter, Wij troffen alleen één huis aan die zich had overgegeven (aan Allah).

وَ تَرَکۡنَا فِیۡہَاۤ اٰیَۃً لِّلَّذِیۡنَ یَخَافُوۡنَ الۡعَذَابَ الۡاَلِیۡمَ ﴿۷۳﴾
Wa taraknaa fieehaaa aayatal liellazieena yaghaafoenal 'azaabal alieem
51:37 Wij hebben voor degenen die de pijnlijke straf vrezen een teken daar (in de vernietigde stad) achter gelaten.

وَ فِیۡ مُوۡسٰۤی اِذۡ اَرۡسَلۡنٰہُ اِلٰی فِرۡعَوۡنَ بِسُلۡطٰنٍ مُّبِیۡنٍ ﴿۸۳﴾
Wa fiee Moesaaa iez arsalnaahoe ielaa Fier'awna biesoeltaa niem moebieen
51:38 (Wij gaven ook tekens) aan Moesa, toen Wij hem stuurde naar Farao met een duidelijke autoriteit/gezag/zeggenschap.

فَتَوَلّٰی بِرُکۡنِہٖ وَ قَالَ سٰحِرٌ اَوۡ مَجۡنُوۡنٌ ﴿۹۳﴾
Fatawalla bieroekniehiee wa qaala saahieroen aw madjnoen
51:39 Maar hij (Farao) en zijn aanhangers keerden zich ervan af en zeiden: "(Hij is) Een magiër of een dwaas."

فَاَخَذۡنٰہُ وَ جُنُوۡدَہٗ فَنَبَذۡنٰہُمۡ فِی الۡیَمِّ وَ ہُوَ مُلِیۡمٌ ﴿۰۴﴾
Fa aghaznaahoe wa djoenoe dahoe fanabaznaahoem fiel yammie wa hoewa moelieem
51:40 Dus grepen Wij (Allah) hem en zijn leger en wierpen hen in de zee. Toen kreeg Hij (pas) schuldbesef.

وَ فِیۡ عَادٍ اِذۡ اَرۡسَلۡنَا عَلَیۡہِمُ الرِّیۡحَ الۡعَقِیۡمَ ﴿۱۴﴾
Wa fiee 'Aadien iez arsalnaa 'alaihiemoer rieehal'aqieem
51:41 En ook aan het volk Aad (gaven Wij tekens), voordat Wij de storm/tornado/verwoestende wind tegen hen stuurden.

مَا تَذَرُ مِنۡ شَیۡءٍ اَتَتۡ عَلَیۡہِ اِلَّا جَعَلَتۡہُ کَالرَّمِیۡمِ ﴿۲۴﴾
Maa tazaroe mien shai'ien atat 'alaihie iellaa dja'alat hoe karramieem
51:42 Het spaarde niets wat het tegen kwam, en liet alles in stukken achter.

وَ فِیۡ ثَمُوۡدَ اِذۡ قِیۡلَ لَہُمۡ تَمَتَّعُوۡا حَتّٰی حِیۡنٍ ﴿۳۴﴾
Wa fiee Samoeda iez qieela lahoem tamatta''oe hattaa hieen
51:43 En ook aan het volk Thamoed (gaven Wij tekens), voordat er tegen hen werd gezegd: "Geniet voor een tijdje."

فَعَتَوۡا عَنۡ اَمۡرِ رَبِّہِمۡ فَاَخَذَتۡہُمُ الصّٰعِقَۃُ وَ ہُمۡ یَنۡظُرُوۡنَ ﴿۴۴﴾
Fa'ataw 'an amrie Rabbiehiem fa aghazat hoemoes saa'ieqatoe wa hoem yanzoeroen
51:44 Zij provocereden tegen datgeen wat hun Heer heeft voorgeschreven, dus greep de bliksem hen, terwijl ze toekeken.

فَمَا اسۡتَطَاعُوۡا مِنۡ قِیَامٍ وَّ مَا کَانُوۡا مُنۡتَصِرِیۡنَ ﴿۵۴﴾
Famas tataa'oe mien qieyaamiew wa maa kaanoe moentasierieen
51:45 Vervolgens konden ze niet staan, noch konden ze zichzelf helpen.

وَ قَوۡمَ نُوۡحٍ مِّنۡ قَبۡلُ ؕ اِنَّہُمۡ کَانُوۡا قَوۡمًا فٰسِقِیۡنَ ﴿۶۴﴾
Wa qawma Noehiem mien qabloe iennahoem kaano qawman faasieqieen
51:46 En ook aan het volk van Noeh (gaven Wij tekens) ervoor (voordat ze bestraft werden). Zonder twijfel, ze waren een ongehoorzaam provocerend volk.

وَ السَّمَآءَ بَنَیۡنٰہَا بِاَیۡىدٍ وَّ اِنَّا لَمُوۡسِعُوۡنَ ﴿۷۴﴾
Wassamaaa'a banainaa haa bie aydiew wa iennaa lamoesie'oen
51:47 En (ook een teken is) de hemel, Wij hebben het stevig gebouwd en Wij zijn Degenen die het doet expanderen.

وَ الۡاَرۡضَ فَرَشۡنٰہَا فَنِعۡمَ الۡمٰہِدُوۡنَ ﴿۸۴﴾
Wal arda farashnaahaa fanie'mal maahiedoen
51:48 En (ook) de aarde (is een teken). Wij hebben het verspreid. Hoe perfect is de spreiding.

وَ مِنۡ کُلِّ شَیۡءٍ خَلَقۡنَا زَوۡجَیۡنِ لَعَلَّکُمۡ تَذَکَّرُوۡنَ ﴿۹۴﴾
Wa mien koellie shai'ien ghalaqnaa zawdjainie la'allakoem tazakkaroen
51:49 En alles hebben Wij in paren gemaakt. Zodat jullie (Allah) kunnen gedenken.

فَفِرُّوۡۤا اِلَی اللّٰہِ ؕ اِنِّیۡ لَکُمۡ مِّنۡہُ نَذِیۡرٌ مُّبِیۡنٌ ﴿۰۵﴾
Fafierroeo ielal laahie ienniee lakoem mienhoe nazieeroem moebieen
51:50 Dus haas je tot Allah. Zonder twijfel, ik (Mohammed v.z.m.h.) ben voor jullie een duidelijke waarschuwer van Hem.

وَ لَا تَجۡعَلُوۡا مَعَ اللّٰہِ اِلٰـہًا اٰخَرَ ؕ اِنِّیۡ لَکُمۡ مِّنۡہُ نَذِیۡرٌ مُّبِیۡنٌ ﴿۱۵﴾
Wa laa tadj'aloe ma'al laahie ielaahan aaghara ienniee lakoem mienhoe nazieeroem moebieen
51:51 En creëer geen andere goden naast Allah. Zonder twijfel, ik (Mohammed v.z.m.h.) ben voor jullie een duidelijke waarschuwer van Hem.

کَذٰلِکَ مَاۤ اَتَی الَّذِیۡنَ مِنۡ قَبۡلِہِمۡ مِّنۡ رَّسُوۡلٍ اِلَّا قَالُوۡا سَاحِرٌ اَوۡ مَجۡنُوۡنٌ ﴿۲۵﴾
Kazaalieka maaa atal lazieena mien qabliehiem mier Rasoelien iellaa qaaloe saahieroen aw madjnoen
51:52 Zo ook was het bij de generaties voor hen, er kwam een boodschapper en ze zeiden: "Een magiër of een dwaas!"

اَتَوَاصَوۡا بِہٖ ۚ بَلۡ ہُمۡ قَوۡمٌ طَاغُوۡنَ ﴿۳۵﴾
Atawaasaw bieh; bal hoem qawmoen taaghoen
51:53 Hebben ze (de oude generaties) het (hun woorden) aan hen (de Arabieren) verstuurd? Nee, (het komt omdat) ze een ongehoorzame volk zijn.

فَتَوَلَّ عَنۡہُمۡ فَمَاۤ اَنۡتَ بِمَلُوۡمٍ ﴿۴۵﴾
Fatawalla 'anhoem famaaa anta biemaloem
51:54 Dus keer je van hen af. Op jou (Mohammed v.z.m.h.) rust geen schuld.

وَّ ذَکِّرۡ فَاِنَّ الذِّکۡرٰی تَنۡفَعُ الۡمُؤۡمِنِیۡنَ ﴿۵۵﴾
Wa zakkier fa iennaz ziekraa tanfa'oel moe'mienieen
51:55 En herinner ermee. Zonder twijfel, de herinnering helpt de gelovigen.

وَ مَا خَلَقۡتُ الۡجِنَّ وَ الۡاِنۡسَ اِلَّا لِیَعۡبُدُوۡنِ ﴿۶۵﴾
Wa maa ghalaqtoel djienna wal iensa iellaa lieya'boedoen
51:56 Ik heb de djien en de mens alleen geschapen om Mij (Allah) te aanbidden.

مَاۤ اُرِیۡدُ مِنۡہُمۡ مِّنۡ رِّزۡقٍ وَّ مَاۤ اُرِیۡدُ اَنۡ یُّطۡعِمُوۡنِ ﴿۷۵﴾
Maaa oerieedoe mienhoem mier riezqiew wa maaa oerieedoe anyyoet'iemoen
51:57 Ik wil/verlang geen enkel voorziening van hen, noch wil/verlang ik dat ze (anderen) voeden ter wille van Mij. (Notitie: Allah is de enige die geen voeding nuttigt, Hij is namelijk niet afhankelijk van iets, 20:132. Het geven van zakaat en het voeden van armen is een zuiveringsprocess voor jezelf.)

اِنَّ اللّٰہَ ہُوَ الرَّزَّاقُ ذُو الۡقُوَّۃِ الۡمَتِیۡنُ ﴿۸۵﴾
Innal laaha Hoewar Razzaaqoe Zoel Qoewwatiel Matieen
51:58 Zonder enige twijfel, Allah, Hij is Al-Razaaq (De Voorziener van alles en iedereen), De Bezitter van alle macht, De Sterkste.

فَاِنَّ لِلَّذِیۡنَ ظَلَمُوۡا ذَنُوۡبًا مِّثۡلَ ذَنُوۡبِ اَصۡحٰبِہِمۡ فَلَا یَسۡتَعۡجِلُوۡنِ ﴿۹۵﴾
Fa ienna liellazieena zalamoe zanoebam miesla zanoebie ashaabiehiem falaa yasta'djieloen
51:59 Dus voor degenen die misdaden begaan is er een deel net zoals de deel van hun (vroegere) bewoners. Dus laat hen Mij niet vragen om het (de straf) te verhaasten.

فَوَیۡلٌ لِّلَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا مِنۡ یَّوۡمِہِمُ الَّذِیۡ یُوۡعَدُوۡنَ ﴿۰۶﴾
Fawailoel liellazieena kafaroe miey yawmiehiemoel laziee yoe'adoen
51:60 Dus wee hen die niet in hun dag geloven, dat hun beloofd is.


www.heiligekoran.nl