حٰمٓ ۚ﴿۱﴾
Haa Mieeem
41:1 Haa Mieeem
تَنۡزِیۡلٌ مِّنَ الرَّحۡمٰنِ الرَّحِیۡمِ ۚ﴿۲﴾
Tanzieeloem Mienar-Rahmaanier-Rahieem
41:2 (Dit is) Een openbaring van Ar-Rahmaan (de meest Barmhartige, Die barmhartig is voor iedereen. De barmhartigheid is alleen tijdelijk van duur), Ar-Rahiem (Degenen Die altijd Barmhartig zal zijn voor de gelovigen).
کِتٰبٌ فُصِّلَتۡ اٰیٰتُہٗ قُرۡاٰنًا عَرَبِیًّا لِّقَوۡمٍ یَّعۡلَمُوۡنَ ۙ﴿۳﴾
Kietaaboen foessielat Aayaatoehoe Qoer-aanan 'Arabieyyal lieqawmiey ya'lamoen
41:3 (Dit is) Een boek. Zijn verzen zijn in details beschreven. Een oplezing (Koran) in het Arabisch voor mensen met verstand/kennis.
بَشِیۡرًا وَّ نَذِیۡرًا ۚ فَاَعۡرَضَ اَکۡثَرُہُمۡ فَہُمۡ لَا یَسۡمَعُوۡنَ ﴿۴﴾
Bashieeraw wa nazieeran fa-a'rada aksaroehoem fahoem laa yasma'oen
41:4 Het verkondigt goed nieuws (het paradijs) en waarschuwt (voor de hel). Maar de meeste van hen keren zich (ervan) af, dus ze horen (de openbaring) niet.
وَ قَالُوۡا قُلُوۡبُنَا فِیۡۤ اَکِنَّۃٍ مِّمَّا تَدۡعُوۡنَاۤ اِلَیۡہِ وَ فِیۡۤ اٰذَانِنَا وَقۡرٌ وَّ مِنۡۢ بَیۡنِنَا وَ بَیۡنِکَ حِجَابٌ فَاعۡمَلۡ اِنَّنَا عٰمِلُوۡنَ ؓ﴿۵﴾
Wa qaaloe qoeloeboenaa fieee akiennatiem miemmaa tad'oenaaa ielaihie wa fieee aazaanienaa waqroew wa miem bainienaa wa bainieka hiedjaaboen fa'mal iennanaa 'aamieloen
41:5 Ze zeggen: "Onze harten zijn bedekt voor datgeen waartoe jij ons roept en onze oren zijn (ervoor) doof. Tussen ons en jou is er een scherm. Dus werk, wij werken ook."
قُلۡ اِنَّمَاۤ اَنَا بَشَرٌ مِّثۡلُکُمۡ یُوۡحٰۤی اِلَیَّ اَنَّمَاۤ اِلٰـہُکُمۡ اِلٰہٌ وَّاحِدٌ فَاسۡتَقِیۡمُوۡۤا اِلَیۡہِ وَ اسۡتَغۡفِرُوۡہُ ؕ وَ وَیۡلٌ لِّلۡمُشۡرِکِیۡنَ ۙ﴿۶﴾
Qoel iennamaaa ana basharoem miesloekoem yoehaaa ielaiya annamaaa ielaahoekoem Ilaahoew waahiedoen fastaqieemoeo ielaihie wastaghfieroeh; wa wailoel liel moeshriekieen
41:6 Zeg: "Ik ben alleen een mens net als jullie. (Maar, ) Aan mij is geopenbaard dat jullie godheid/deïteit één deïteit is. Dus neem een recht pad naar Hem en vraag om vergiffenis." En wee de godenaanbidders,
الَّذِیۡنَ لَا یُؤۡتُوۡنَ الزَّکٰوۃَ وَ ہُمۡ بِالۡاٰخِرَۃِ ہُمۡ کٰفِرُوۡنَ ﴿۷﴾
Allazieena laa yoe'toenaz Zakaata wa hoem biel-Aaghieratiehoem kaafieroen
41:7 (Dat zijn) Degenen die de zakaat (arme belasting) niet geven en niet geloven in het hiernamaals.
اِنَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ لَہُمۡ اَجۡرٌ غَیۡرُ مَمۡنُوۡنٍ ٪﴿۸﴾
Innal lazieena aamanoe wa 'amieloes saaliehaatie lahoem adjroen ghairoe mamnoen
41:8 Zonder twijfel, degenen die geloven en goede daden verrichten, voor hen is er een beloning dat nooit stopt.
قُلۡ اَئِنَّکُمۡ لَتَکۡفُرُوۡنَ بِالَّذِیۡ خَلَقَ الۡاَرۡضَ فِیۡ یَوۡمَیۡنِ وَ تَجۡعَلُوۡنَ لَہٗۤ اَنۡدَادًا ؕ ذٰلِکَ رَبُّ الۡعٰلَمِیۡنَ ۚ﴿۹﴾
Qoel a'iennakoem latakfoeroena biellaziee ghalaqal arda fiee yawmainie wa tadj'aloena lahoeo andaadaa; zaalieka Rabboel 'aalamieen
41:9 Zeg: "Geloven jullie daad werkelijk niet in Degenen Die de aarde in twee dagen/periodes heeft geschapen? En hebben jullie naast Hem concurrenten (van afgoden) geplaatst? Dat is de Heer van de werelden!"
وَ جَعَلَ فِیۡہَا رَوَاسِیَ مِنۡ فَوۡقِہَا وَ بٰرَکَ فِیۡہَا وَ قَدَّرَ فِیۡہَاۤ اَقۡوَاتَہَا فِیۡۤ اَرۡبَعَۃِ اَیَّامٍ ؕ سَوَآءً لِّلسَّآئِلِیۡنَ ﴿۰۱﴾
Wa dja'ala fieehaa rawaa sieya mien fawqiehaa wa baaraka fieehaa wa qaddara fieehaaaa aqwaatahaa fieee arba'atie ayyaamien sawaaa'al liessaaa'ielieen
41:10 Hij plaatste stevig gevestigde bergen daar boven op en Hij heeft deze (de bergen) gezegend (regen, mineralen, grondstoffen, rivieren, etc). Hij bepaalde daarop (op de aarde) de voorzieningen in vier dagen/periodes. Dit (is als kennis) voor degenen die vragen.
ثُمَّ اسۡتَوٰۤی اِلَی السَّمَآءِ وَ ہِیَ دُخَانٌ فَقَالَ لَہَا وَ لِلۡاَرۡضِ ائۡتِیَا طَوۡعًا اَوۡ کَرۡہًا ؕ قَالَتَاۤ اَتَیۡنَا طَآئِعِیۡنَ ﴿۱۱﴾
Soemmas tawaaa ielas-samaaa'ie wa hieya doeghaanoen faqaala lahaa wa liel ardie'tieyaaa taw'an aw karhan qaalataaa atainaa taaa'ie'ieen
41:11 Vervolgens, richtte Hij zich naar de hemel, terwijl het rook was en zei tegen de hemel en de aarde: "Kom beiden vrijwillig of gedwongen." Beiden zeiden: "Wij komen vrijwillig."
فَقَضٰہُنَّ سَبۡعَ سَمٰوَاتٍ فِیۡ یَوۡمَیۡنِ وَ اَوۡحٰی فِیۡ کُلِّ سَمَآءٍ اَمۡرَہَا ؕ وَ زَیَّنَّا السَّمَآءَ الدُّنۡیَا بِمَصَابِیۡحَ ٭ۖ وَ حِفۡظًا ؕ ذٰلِکَ تَقۡدِیۡرُ الۡعَزِیۡزِ الۡعَلِیۡمِ ﴿۲۱﴾
Faqadaahoenna sab'a samaawaatien fiee yawmainie wa awhaa fiee koellie samaaa'ien amarahaa; wa zaiyannassa maaa'ad doenyaa biemasaabieeha wa hiefzaa; zaalieka taqdieeroel 'Azieeziel 'Alieem
41:12 Vervolgens, vervolmaakte Hij hen als zeven hemelen in twee dagen. Hij bepaalde voor elke hemel zijn doel. Wij versierden de wereldse (eerste) hemel met sterren/lampen en ook als bescherming (tegen de djiens). Dat is de bepaling van Al-Aziez (de Al-machtige), Al-Aliem (de Alwetende).
فَاِنۡ اَعۡرَضُوۡا فَقُلۡ اَنۡذَرۡتُکُمۡ صٰعِقَۃً مِّثۡلَ صٰعِقَۃِ عَادٍ وَّ ثَمُوۡدَ ﴿۳۱﴾
Fa-ien a'radoe faqoel anzartoekoem saa'ieqatam miesla saa'ieqatie 'Aadiew wa Samoed
41:13 Als zij zich afkeren (van jou, Mohammed v.z.m.h.), zeg dan: "Ik heb jullie gewaarschuwd voor een bliksemschicht zoals de bliksem dat het volk Aad of volk Thamoed vernietigd heeft."
اِذۡ جَآءَتۡہُمُ الرُّسُلُ مِنۡۢ بَیۡنِ اَیۡدِیۡہِمۡ وَ مِنۡ خَلۡفِہِمۡ اَلَّا تَعۡبُدُوۡۤا اِلَّا اللّٰہَ ؕ قَالُوۡا لَوۡ شَآءَ رَبُّنَا لَاَنۡزَلَ مَلٰٓئِکَۃً فَاِنَّا بِمَاۤ اُرۡسِلۡتُمۡ بِہٖ کٰفِرُوۡنَ ﴿۴۱﴾
Iz djaaa'at hoemoer Roesoeloe miem bainie aydieehiem wa mien ghalfiehiem allaa ta'boedoeo iellal laaha qaaloe law shaaa'a Raboenaa la anzala malaaa 'iekatan fa iennaa biemaaa oersieltoem biehiee kaafieroen
41:14 Toen de boodschappers hen van alle kanten benaderden, (zeggende): "Aanbid niets behalve Allah", zeiden ze: "Indien onze Heer het had gewild, dan had Hij engelen neer gezonden. Dus we geloven niet in datgeen waarmee jullie gestuurd zijn."
فَاَمَّا عَادٌ فَاسۡتَکۡبَرُوۡا فِی الۡاَرۡضِ بِغَیۡرِ الۡحَقِّ وَ قَالُوۡا مَنۡ اَشَدُّ مِنَّا قُوَّۃً ؕ اَوَ لَمۡ یَرَوۡا اَنَّ اللّٰہَ الَّذِیۡ خَلَقَہُمۡ ہُوَ اَشَدُّ مِنۡہُمۡ قُوَّۃً ؕ وَ کَانُوۡا بِاٰیٰتِنَا یَجۡحَدُوۡنَ ﴿۵۱﴾
Fa ammaa 'Aadoen fastak baroe fiel ardie bieghairoel haqqie wa qaaloe man ashaddoe miennaa qoewwatan awalam yaraw annal laahal laziee ghalaqahoem Hoewa ashaddoe mienhoem qoewwataw wa kaanoe bie Aayaatienaa yadjhadoen
41:15 Wat het volk Aad betreft, ze gedroegen zich hoogmoedig op de aarde, zonder dat ze daar recht op hadden. Ze zeiden: "Wie is machtiger dan ons in kracht?" Zien ze niet dat Allah, Degene Die hen schapen heeft, machtiger is dan hen in kracht? Echter, (ze zien het niet, omdat) ze Onze tekenen verwierpen.
فَاَرۡسَلۡنَا عَلَیۡہِمۡ رِیۡحًا صَرۡصَرًا فِیۡۤ اَیَّامٍ نَّحِسَاتٍ لِّنُذِیۡقَہُمۡ عَذَابَ الۡخِزۡیِ فِی الۡحَیٰوۃِ الدُّنۡیَا ؕ وَ لَعَذَابُ الۡاٰخِرَۃِ اَخۡزٰی وَ ہُمۡ لَا یُنۡصَرُوۡنَ ﴿۶۱﴾
Fa arsalnaa 'alaihiem rieehan sarsaran fieee ayyaamien nahiesaatiel lienoezieeqahoem 'azaabal ghiezyie fiel hayaatied doenyaa wa la'azaaboel Aaghieratie aghzaa wa hoem laa yoensaroen
41:16 Dus, Wij zonden een woeste wind tegen hen in de dagen van tegenslag, zodat Wij hen de straf van vernedering deden proeven tijdens het wereldse leven. Zonder enige twijfel de straf van het hiernamaals is meer vernederend en ze zullen niet geholpen kunnen worden.
وَ اَمَّا ثَمُوۡدُ فَہَدَیۡنٰہُمۡ فَاسۡتَحَبُّوا الۡعَمٰی عَلَی الۡہُدٰی فَاَخَذَتۡہُمۡ صٰعِقَۃُ الۡعَذَابِ الۡہُوۡنِ بِمَا کَانُوۡا یَکۡسِبُوۡنَ ﴿۷۱﴾
Wa ammaa Samoedoe fahadienaahoem fastahabboel 'ama 'alal hoeda fa aghazathoem saa'ieqatoel 'azaabiel hoenie biemaa kaanoe yaksieboen
41:17 En wat het volk van Thamoed betreft, Wij gaven hen leiding, maar ze verkozen de blindheid boven de leiding. Dus greep een bliksemschicht hen, een vernederende straf, vanwege datgeen wat ze hebben verdiend.
وَ نَجَّیۡنَا الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا وَ کَانُوۡا یَتَّقُوۡنَ ﴿۸۱﴾
Wa nadjdjainal lazieena aamanoe wa kaanoe yattaqoen
41:18 En Wij redden de gelovigen, degene die taqwa (godsvreesheid) hadden.
وَ یَوۡمَ یُحۡشَرُ اَعۡدَآءُ اللّٰہِ اِلَی النَّارِ فَہُمۡ یُوۡزَعُوۡنَ ﴿۹۱﴾
Wa yawma yoehsharoe a'daaa'oel laahie ielan Naarie fahoem yoeza'oen
41:19 Op de dag (des oordeels) zullen de vijanden van Allah bij het vuur worden verzameld. Vervolgens zullen ze (daar) verdeeld worden (op basis van hun daden). (Notitie: zie ook 15:44.)
حَتّٰۤی اِذَا مَا جَآءُوۡہَا شَہِدَ عَلَیۡہِمۡ سَمۡعُہُمۡ وَ اَبۡصَارُہُمۡ وَ جُلُوۡدُہُمۡ بِمَا کَانُوۡا یَعۡمَلُوۡنَ ﴿۰۲﴾
Hattaaa iezaa maa djaaa'oehaa shahieda 'alaihiem samoe'oehoem wa absaaroehoem wa djoeloedoehoem biemaa kaanoe ya'maloen
41:20 (Ze zullen daar wachten) totdat hun oren, hun ogen en hun huiden tegen hen zullen getuigen voor datgeen wat ze deden.
وَ قَالُوۡا لِجُلُوۡدِہِمۡ لِمَ شَہِدۡتُّمۡ عَلَیۡنَا ؕ قَالُوۡۤا اَنۡطَقَنَا اللّٰہُ الَّذِیۡۤ اَنۡطَقَ کُلَّ شَیۡءٍ وَّ ہُوَ خَلَقَکُمۡ اَوَّلَ مَرَّۃٍ وَّ اِلَیۡہِ تُرۡجَعُوۡنَ ﴿۱۲﴾
Wa qaaloe liedjoeloediehiem liema shahiettoem 'alainaa qaaloe antaqanal laahoel lazieee antaqa koella shai'iew wa Hoewa ghalaqakoem awwala marratiew wa ielaihie toerdja'oen
41:21 Ze zullen tegen hun huiden zeggen: "Waarom getuigen jullie tegen ons?" Ze zullen zeggen: "Allah heeft ons doen spreken. Hij is Degene Die alle dingen laat spreken. Hij heeft jullie de eerste keer geschapen en tot Hem moesten jullie terugkeren."
وَ مَا کُنۡتُمۡ تَسۡتَتِرُوۡنَ اَنۡ یَّشۡہَدَ عَلَیۡکُمۡ سَمۡعُکُمۡ وَ لَاۤ اَبۡصَارُکُمۡ وَ لَا جُلُوۡدُکُمۡ وَ لٰکِنۡ ظَنَنۡتُمۡ اَنَّ اللّٰہَ لَا یَعۡلَمُ کَثِیۡرًا مِّمَّا تَعۡمَلُوۡنَ ﴿۲۲﴾
Wa maa koentoem tastatieroena ai-yashhada 'alaikoem sam'oekoem wa laaa absaaroekoem wa laa djoeloedoekoem wa laakien zanantoem annal laaha laa ya'lamoe kasieeram miemmaa ta'maloen
41:22 En jullie bedekte jezelf niet tegen de getuigenis van jullie oren, jullie ogen en van jullie huiden. Jullie namen aan dat Allah niet veel wist over datgeen wat jullie deden.
وَ ذٰلِکُمۡ ظَنُّکُمُ الَّذِیۡ ظَنَنۡتُمۡ بِرَبِّکُمۡ اَرۡدٰىکُمۡ فَاَصۡبَحۡتُمۡ مِّنَ الۡخٰسِرِیۡنَ ﴿۳۲﴾
Wa zaaliekoem zannoekoemoel laziee zanantoem bie-Rabbiekoem ardaakoem fa asbahtoem mienal ghaasierieen
41:23 Dat was jullie veronderstelling die jullie hadden over jullie Heer. Het heeft jullie geruïneerd en heeft jullie tot de verliezers gemaakt.
فَاِنۡ یَّصۡبِرُوۡا فَالنَّارُ مَثۡوًی لَّہُمۡ ۚ وَ اِنۡ یَّسۡتَعۡتِبُوۡا فَمَا ہُمۡ مِّنَ الۡمُعۡتَبِیۡنَ ﴿۴۲﴾
Fa-iey yasbieroe fan Naaroe maswal lahoem wa ieny-yasta'tieboe famaa hoem mienal moe'tabieen
41:24 Als zij dan volhouden (in het verwerpen van de boodschap), dan zal het vuur hun verblijfplaats zijn. Wanneer ze (daar) vragen om het goed te kunnen maken, dan zal die gunst niet worden gegeven.
وَ قَیَّضۡنَا لَہُمۡ قُرَنَآءَ فَزَیَّنُوۡا لَہُمۡ مَّا بَیۡنَ اَیۡدِیۡہِمۡ وَ مَا خَلۡفَہُمۡ وَ حَقَّ عَلَیۡہِمُ الۡقَوۡلُ فِیۡۤ اُمَمٍ قَدۡ خَلَتۡ مِنۡ قَبۡلِہِمۡ مِّنَ الۡجِنِّ وَ الۡاِنۡسِ ۚ اِنَّہُمۡ کَانُوۡا خٰسِرِیۡنَ ﴿۵۲﴾
Wa qaiyadnaa lahoem qoeranaaa'a fazaiyanoe lahoem maa baina aidieehiem wa maa ghalfahoem wa haqqa 'alaihiemoel qawloe fieee oemamien qad ghalat mien qabliehiem mienal djiennie wal iensie iennahoem kaanoe ghaasierieen
41:25 En Wij hebben aan hen Qariens (metgezellen, boezemvrienden) toegekend, die al datgeen wat voor en achter hen was, schoonschijnend maakten. Gerechtvaardigd is (dus) het woord tegen hen, zoals het gerechtvaardigd was voor de beschavingen van Djiens en van mensen die heen zijn gegaan. Zonder twijfel zij waren verliezers. (Notitie: Zie ook 4:38, 37:51, 43:36, m.b.t. Qariens)
وَ قَالَ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا لَا تَسۡمَعُوۡا لِہٰذَا الۡقُرۡاٰنِ وَ الۡغَوۡا فِیۡہِ لَعَلَّکُمۡ تَغۡلِبُوۡنَ ﴿۶۲﴾
Wa qaalal lazieena kafaroe laa tasma'oe liehaazal Qoeraanie walghaw fieehie la'allakoem taghlieboen
41:26 De ongelovigen zeggen: "Luister niet naar deze Koran en maak lawaai ertussen (, tijdens de recitatie ervan), zodat jullie kunnen winnen."
فَلَنُذِیۡقَنَّ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا عَذَابًا شَدِیۡدًا ۙ وَّ لَنَجۡزِیَنَّہُمۡ اَسۡوَاَ الَّذِیۡ کَانُوۡا یَعۡمَلُوۡنَ ﴿۷۲﴾
Falanoezieeqannal lazieena kafaroe 'azaaban shadieedaw wa lanadjzieyannahoem aswallaziee kaanoe ya'maloen
41:27 Zonder twijfel, Wij zullen de ongelovigen een zware straf doen proeven en hen vergelden met het slechtste voor datgeen wat ze deden.
ذٰلِکَ جَزَآءُ اَعۡدَآءِ اللّٰہِ النَّارُ ۚ لَہُمۡ فِیۡہَا دَارُ الۡخُلۡدِ ؕ جَزَآءًۢ بِمَا کَانُوۡا بِاٰیٰتِنَا یَجۡحَدُوۡنَ ﴿۸۲﴾
Zaalieka djazaaa'oe a'daaa'iel laahien Naaroe lahoem fieehaa daaroel ghoeld, djazaaa'am biemaa kaanoe bie aayaatienaa yadjhadoen
41:28 Dat, het vuur, is de vergelding voor de vijanden van Allah. Voor hen is er daar het eeuwig huis, dit als vergelding voor het verwerpen van Onze Ayahs (tekenen, verzen).
وَ قَالَ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا رَبَّنَاۤ اَرِنَا الَّذَیۡنِ اَضَلّٰنَا مِنَ الۡجِنِّ وَ الۡاِنۡسِ نَجۡعَلۡہُمَا تَحۡتَ اَقۡدَامِنَا لِیَکُوۡنَا مِنَ الۡاَسۡفَلِیۡنَ ﴿۹۲﴾
Wa qaalal lazieena kafaroe Rabbanaaa arienal lazainie adal laanaa mienal djiennie wal iensie nadj'alhoemaa tahta aqdaamienaa lieyakoenaa mienal asfalieen
41:29 De ongelovigen zullen (in de hel) zeggen: "Onze Heer! Toon ons degene van de mensheid en degene van de Djiens die ons misleid heeft. We zullen hen onder onze voeten plaatsen, zodat ze tot de laagste behoren." (Notitie: er wordt hier waarschijnlijk gevraagd naar Dajaal en Iblies. Dat zijn namelijk de grootste misleiders. Notitie: zie ook 72:6)
اِنَّ الَّذِیۡنَ قَالُوۡا رَبُّنَا اللّٰہُ ثُمَّ اسۡتَقَامُوۡا تَتَنَزَّلُ عَلَیۡہِمُ الۡمَلٰٓئِکَۃُ اَلَّا تَخَافُوۡا وَ لَا تَحۡزَنُوۡا وَ اَبۡشِرُوۡا بِالۡجَنَّۃِ الَّتِیۡ کُنۡتُمۡ تُوۡعَدُوۡنَ ﴿۰۳﴾
Innal lazieena qaaloe Rabboenal laahoe soemmas taqaamoe tatanazzaloe 'alaihiemoel malaaa 'iekatoe allaa taghaafoe wa laa tahzanoe wa abshieroe biel djannnatiel latiee koentoem toe'adoen
41:30 Wat betreft degenen die zeggen: "Onze Heer is Allah" en vervolgens standvastig zijn, op hen dalen de engelen neer, (zeggende:) "Vrees niet en treur niet, maar ontvang het goede nieuws van het paradijs welke jullie beloofd was."
نَحۡنُ اَوۡلِیٰٓؤُکُمۡ فِی الۡحَیٰوۃِ الدُّنۡیَا وَ فِی الۡاٰخِرَۃِ ۚ وَ لَکُمۡ فِیۡہَا مَا تَشۡتَہِیۡۤ اَنۡفُسُکُمۡ وَ لَکُمۡ فِیۡہَا مَا تَدَّعُوۡنَ ﴿۱۳﴾
Nahnoe awlieyaaa'oekoem fiel hayaatied doenyaa wa fiel Aaghieratie wa lakoem fieehaa maa tashtahieee anfoesoekoem wa lakoem fieehaa ma tadda'oen
41:31 "Wij zijn jullie 'Awliya' (beschermers, bondgenoten, helpers, vrienden, etc.) gedurende het wereldse leven en in het hiernamaals. Daar is voor jullie wat jullie "Nafs" (eigen ik) maar ook wensen en vragen."
نُزُلًا مِّنۡ غَفُوۡرٍ رَّحِیۡمٍ ﴿۲۳﴾
Noezoelam mien Ghafoerier Rahieem
41:32 "Een gastvrijheid\hartelijkheid van Al-Gafoer (de meest Vergevensgezinde), Ar-Rahiem (Degenen Die altijd Barmhartig is voor de gelovigen)."
وَ مَنۡ اَحۡسَنُ قَوۡلًا مِّمَّنۡ دَعَاۤ اِلَی اللّٰہِ وَ عَمِلَ صَالِحًا وَّ قَالَ اِنَّنِیۡ مِنَ الۡمُسۡلِمِیۡنَ ﴿۳۳﴾
Wa man ahsanoe qawlam miemman da'aaa ielal laahie wa 'amiela saaliehaw wa qaala iennaniee mienal moesliemieen
41:33 En Wie is gepaster in woord dan degene die uitnodigt naar Allah, goede daden verricht en zegt: "Ik behoor tot degenen die zich over hebben gegeven (moslims)" ?
وَ لَا تَسۡتَوِی الۡحَسَنَۃُ وَ لَا السَّیِّئَۃُ ؕ اِدۡفَعۡ بِالَّتِیۡ ہِیَ اَحۡسَنُ فَاِذَا الَّذِیۡ بَیۡنَکَ وَ بَیۡنَہٗ عَدَاوَۃٌ کَاَنَّہٗ وَلِیٌّ حَمِیۡمٌ ﴿۴۳﴾
Wa laa tastawiel hasanatoe wa las saiyie'ah; iedfa' biellatiee hieya ahsanoe fa'iezal laziee bainaka wa bainahoe 'adaawatoen ka'annahoe walieyoen hamieem
41:34 Het goede en het kwade is niet aan elkaar gelijk. Weer het slechte af door het goede, vervolgens aanschouw, degene waar een vijandschap was tussen jou en hem, zal net als een boezemvriend worden.
وَ مَا یُلَقّٰہَاۤ اِلَّا الَّذِیۡنَ صَبَرُوۡا ۚ وَ مَا یُلَقّٰہَاۤ اِلَّا ذُوۡحَظٍّ عَظِیۡمٍ ﴿۵۳﴾
Wa maa yoelaqqaahaaa iellal lazieena sabaroe wa maa yoelaqqaahaaa iellaa zoe hazzien 'azieem
41:35 Echter, het (deze karakter eigenschap, 39:10) wordt alleen gegeven aan degenen die standvastig en geduldig zijn. Alleen degene die veel geluk heeft, krijgt het.
وَ اِمَّا یَنۡزَغَنَّکَ مِنَ الشَّیۡطٰنِ نَزۡغٌ فَاسۡتَعِذۡ بِاللّٰہِ ؕ اِنَّہٗ ہُوَ السَّمِیۡعُ الۡعَلِیۡمُ ﴿۶۳﴾
Wa iemmaa yanzaghannaka mienash Shaitaanie nazghoen fasta'iez biellaahie iennahoe Hoewas Samiee'oel 'Alieem
41:36 En als een kwade influistering van de satan jou treft, zoek dan toevlucht tot Allah. Zonder twijfel, Hij is As-Samie'oe (de Alhorende), Al-Aliem (de Alwetende).
وَ مِنۡ اٰیٰتِہِ الَّیۡلُ وَ النَّہَارُ وَ الشَّمۡسُ وَ الۡقَمَرُ ؕ لَا تَسۡجُدُوۡا لِلشَّمۡسِ وَ لَا لِلۡقَمَرِ وَ اسۡجُدُوۡا لِلّٰہِ الَّذِیۡ خَلَقَہُنَّ اِنۡ کُنۡتُمۡ اِیَّاہُ تَعۡبُدُوۡنَ ﴿۷۳﴾
Wa mien Aayaatiehiel lailoe wannahaaroe washshamsoe walqamar; laa tasdjoedoe lieshshamsie wa laa lielqamarie wasdjoedoe liellaahiel laziee ghala qahoenna ien koentoem ieyyaahoe ta'boedoen
41:37 De nacht, de dag, de zon en de maan behoren tot Zijn tekenen. Als jullie Hem alleen (willen) aanbidden, prostreer dan niet voor de zon of de maan, maar prostreer voor Allah, Degene Die hen heeft geschapen.
فَاِنِ اسۡتَکۡبَرُوۡا فَالَّذِیۡنَ عِنۡدَ رَبِّکَ یُسَبِّحُوۡنَ لَہٗ بِالَّیۡلِ وَ النَّہَارِ وَ ہُمۡ لَا یَسۡـَٔمُوۡنَ ﴿۸۳﴾
Fa ienies-takbaroe fallaziee na 'ienda Rabbieka yoesabbiehoena lahoe biellailie wannnahaarie wa hoem laa yas'amoen
41:38 Maar als ze hoogmoedig zijn, (weet dan) dat degenen die dichtbij jouw Heer zijn (, namelijk de engelen), die verklaren aan Hem de ultieme perfectie, zonder enige tekortkoming, dit gedurende de nacht en de dag. Ze worden niet moe ervan. (Notitie: zie ook 21:!9)
وَ مِنۡ اٰیٰتِہٖۤ اَنَّکَ تَرَی الۡاَرۡضَ خَاشِعَۃً فَاِذَاۤ اَنۡزَلۡنَا عَلَیۡہَا الۡمَآءَ اہۡتَزَّتۡ وَ رَبَتۡ ؕ اِنَّ الَّذِیۡۤ اَحۡیَاہَا لَمُحۡیِ الۡمَوۡتٰی ؕ اِنَّہٗ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ قَدِیۡرٌ ﴿۹۳﴾
Wa mien Aayaatiehieee annaka taral arda ghaashie'atan fa iezaaa anzalna 'alaihal maaa'ah tazzat wa rabat; iennal lazieee ahyaahaa lamoehieyiel mawtaa; iennahoe 'alaa koellie shai-ien Qadieer
41:39 En tot Zijn tekenen behoort de dorre aarde, die jij ziet. Echter, wanneer Wij water erop doen neerdalen, beweegt en groeit het. Zonder twijfel, Degene Die het leven geeft, is de Gever van leven aan de dood. Hij is over alles Al-Machtig.
اِنَّ الَّذِیۡنَ یُلۡحِدُوۡنَ فِیۡۤ اٰیٰتِنَا لَا یَخۡفَوۡنَ عَلَیۡنَا ؕ اَفَمَنۡ یُّلۡقٰی فِی النَّارِ خَیۡرٌ اَمۡ مَّنۡ یَّاۡتِیۡۤ اٰمِنًا یَّوۡمَ الۡقِیٰمَۃِ ؕ اِعۡمَلُوۡا مَا شِئۡتُمۡ ۙ اِنَّہٗ بِمَا تَعۡمَلُوۡنَ بَصِیۡرٌ ﴿۰۴﴾
Innal lazieena yoelhiedoena fieee Aayaatiena laa yaghfawna 'alainaa' afamay yoelqaa fien Naarie ghayroen am may yaatieee aamienay yawmal Qieyaamah; ie'maloe ma shie'toem iennahoe biemaa ta'maloena Basieer
41:40 Voorzeker, degenen die afkeren van Onze 'Ayah' (tekenen/verzen) zijn niet voor Ons verborgen. Dus is degene die in het vuur wordt geworpen beter af of is het degene die veilig is op de dag des oordeels (beter af)? (Dus,) Doe maar wat jullie willen. Zonder twijfel, Hij ziet wat jullie doen.
اِنَّ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا بِالذِّکۡرِ لَمَّا جَآءَہُمۡ ۚ وَ اِنَّہٗ لَکِتٰبٌ عَزِیۡزٌ ﴿۱۴﴾
Innal Lazieena kafaroe biez Ziekrie lammaa djaa'ahoem wa iennahoe la Kietaaboen 'Azieez
41:41 Zonder twijfel, degenen die niet geloven in de herinnering (de Koran), wanneer het tot hen komt, (verkeren in verlies). Voorzeker, het is een machtig boek. (Notitie: Allah is de waker over de Koran, zie ook 15:9)
لَّا یَاۡتِیۡہِ الۡبَاطِلُ مِنۡۢ بَیۡنِ یَدَیۡہِ وَ لَا مِنۡ خَلۡفِہٖ ؕ تَنۡزِیۡلٌ مِّنۡ حَکِیۡمٍ حَمِیۡدٍ ﴿۲۴﴾
Laa yaatieehiel baatieloe miem bainie yadaihie wa laa mien ghalfiehiee tanzieeloem mien Hakieemien Hamieed
41:42 De vervalsing ervan kan niet tot stand komen, zowel van voren als van achteren. Het is een openbaring van Al-Hakiem (De Alwijze), Al-Hamied (de Bezitter van alle dank en eer. Degene die het meest geprezen wordt en waardig is om geprezen te worden).
مَا یُقَالُ لَکَ اِلَّا مَا قَدۡ قِیۡلَ لِلرُّسُلِ مِنۡ قَبۡلِکَ ؕ اِنَّ رَبَّکَ لَذُوۡ مَغۡفِرَۃٍ وَّ ذُوۡ عِقَابٍ اَلِیۡمٍ ﴿۳۴﴾
Maa yoeqaaloe laka iellaa maa qad qieela lier Roesoelie mien qabliek; ienna Rabbaka lazoe maghfieratiew wa zoe 'ieqaabien alieem
41:43 Er is alleen hetzelfde tegen jou (Mohammed v.z.m.h.) gezegd wat was gezegd aan de boodschappers voor jou. Jouw Heer is de bezitter van zowel vergevensgezindheid als die van pijnlijke bestraffing.
وَ لَوۡ جَعَلۡنٰہُ قُرۡاٰنًا اَعۡجَمِیًّا لَّقَالُوۡا لَوۡ لَا فُصِّلَتۡ اٰیٰتُہٗ ؕ ءَؔاَعۡجَمِیٌّ وَّ عَرَبِیٌّ ؕ قُلۡ ہُوَ لِلَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا ہُدًی وَّ شِفَآءٌ ؕ وَ الَّذِیۡنَ لَا یُؤۡمِنُوۡنَ فِیۡۤ اٰذَانِہِمۡ وَقۡرٌ وَّ ہُوَ عَلَیۡہِمۡ عَمًی ؕ اُولٰٓئِکَ یُنَادَوۡنَ مِنۡ مَّکَانٍۭ بَعِیۡدٍ ﴿۴۴﴾
Wa law dja'alnaahoe Qoer-aanan A'djamieyyal laqaaloe law laa foessielat Aayaatoehoe 'a A'djamieyyoew wa 'Arabieyy; qoel hoewa liellazieena aamanoe hoedaw wa shiefaaa'oew wallazieena la yoe'mienoena fieee aazaaniehiem waqroew wa hoewa 'alaihiem 'amaa; oelaaa'ieka yoenaadawna miem maakaaniem ba'ieed
41:44 En als Wij het een oplezing (Koran) in een vreemde taal hadden gemaakt, dan zouden ze zeggen: "Waarom zijn de verzen niet in details uitgelegd? Een vreemde taal, terwijl het (de boodschapper) een Arabier is?" Zeg: "Het is een leiding en een genezing voor degenen die geloven. En wat de ongelovigen betreft, hun oren hebben doofheid en ze zijn er blind voor. (Het is voor hen net alsof) Ze worden geroepen vanaf een verre plek."
وَ لَقَدۡ اٰتَیۡنَا مُوۡسَی الۡکِتٰبَ فَاخۡتُلِفَ فِیۡہِ ؕ وَ لَوۡ لَا کَلِمَۃٌ سَبَقَتۡ مِنۡ رَّبِّکَ لَقُضِیَ بَیۡنَہُمۡ ؕ وَ اِنَّہُمۡ لَفِیۡ شَکٍّ مِّنۡہُ مُرِیۡبٍ ﴿۵۴﴾
Wa laqad aatainaa Moesal Kietaaba faghtoeliefa fiee; wa lawlaa Kaliematoen sabaqat mier Rabbieka laqoedieya bainahoem; wa iennahoem lafiee shakkiem mienhoe moerieeb
41:45 Waarlijk, Wij gaven Moesa (Mozes) het boek, maar daarover ontstond ruzie (sommige geloofde er niet in). En was het niet vanwege een woord van jouw Heer dat voorafging (namelijk de vast stelling van de dag des oordeels, dan zou de straf hen hebben overvallen) en de zaak tussen hen zou zijn opgelost. Waarlijk, ze twijfelen er over.
مَنۡ عَمِلَ صَالِحًا فَلِنَفۡسِہٖ وَ مَنۡ اَسَآءَ فَعَلَیۡہَا ؕ وَ مَا رَبُّکَ بِظَلَّامٍ لِّلۡعَبِیۡدِ ﴿۶۴﴾
Man 'amiela saliehan falienafsiehiee wa man asaaa'a fa'alaihaa; wamaa rabboeka biezallaamiel liel 'abieed (24)
41:46 Wie goede daden verricht, dan is het (ten goede) voor zijn eigen "Nafs" (zelf, ik) en wie kwaad doet, dan is het ten nadele ervan. (Weet dat) Jouw Heer is niet onrechtvaardig tegen Zijn dienaren.
اِلَیۡہِ یُرَدُّ عِلۡمُ السَّاعَۃِ ؕ وَ مَا تَخۡرُجُ مِنۡ ثَمَرٰتٍ مِّنۡ اَکۡمَامِہَا وَ مَا تَحۡمِلُ مِنۡ اُنۡثٰی وَ لَا تَضَعُ اِلَّا بِعِلۡمِہٖ ؕ وَ یَوۡمَ یُنَادِیۡہِمۡ اَیۡنَ شُرَکَآءِیۡ ۙ قَالُوۡۤا اٰذَنّٰکَ ۙ مَا مِنَّا مِنۡ شَہِیۡدٍ ﴿۷۴﴾
Ilaihie yoeraddoe 'ielmoes Saaa'ah; wa maa taghroedjoe mien samaraatiem mien akmaamiehaa wa maa tahmieloe mien oensaa wa laa tada'oe iellaa bie'ielmieh; wa Yawma yoenaadieehiem aina shoerakaaa'iee qaaloeo aazannaaka maa miennaa mien shahieed
41:47 Wat betreft de kennis van het uur daarover wordt (alleen) naar Hem verwezen. Elke vrucht dat voortkomt uit zijn bedekking, ook het zwanger worden van een vrouw en het baren (van een kind) (bevallen), gebeurt alleen op basis van Zijn Kennis. En op de dag (des oordeels) zal Hij hen roepen: "Waar zijn Mijn deelgenoten (die jullie toekenden)?" Ze zullen zeggen: "Wij verklaren aan U dat niemand van ons daarvoor getuigt."
وَ ضَلَّ عَنۡہُمۡ مَّا کَانُوۡا یَدۡعُوۡنَ مِنۡ قَبۡلُ وَ ظَنُّوۡا مَا لَہُمۡ مِّنۡ مَّحِیۡصٍ ﴿۸۴﴾
Wa dalla 'anhoem maa kaanoe yad'oena mien qabloe wa zannoe maa lahoem miem mahiees
41:48 Datgeen wat ze dus eerder aanriepen is voor hen verloren gegaan. Ze zullen bewust zijn dat er geen enkel toevluchtsoord (veilige plek) is voor hen.
لَا یَسۡـَٔمُ الۡاِنۡسَانُ مِنۡ دُعَآءِ الۡخَیۡرِ ۫ وَ اِنۡ مَّسَّہُ الشَّرُّ فَیَـُٔوۡسٌ قَنُوۡطٌ ﴿۹۴﴾
Laa yas'amoel iensaanoe mien doe'aaa'iel ghairie wa iem massa hoesh sharroe fa ya'oesoen qanoet
41:49 De mens wordt niet moe om te bidden voor het goede. Echter, als het kwade hem treft dan verliest hij zijn hoop en wordt wanhopig.
وَ لَئِنۡ اَذَقۡنٰہُ رَحۡمَۃً مِّنَّا مِنۡۢ بَعۡدِ ضَرَّآءَ مَسَّتۡہُ لَیَقُوۡلَنَّ ہٰذَا لِیۡ ۙ وَ مَاۤ اَظُنُّ السَّاعَۃَ قَآئِمَۃً ۙ وَّ لَئِنۡ رُّجِعۡتُ اِلٰی رَبِّیۡۤ اِنَّ لِیۡ عِنۡدَہٗ لَلۡحُسۡنٰی ۚ فَلَنُنَبِّئَنَّ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا بِمَا عَمِلُوۡا ۫ وَ لَنُذِیۡقَنَّہُمۡ مِّنۡ عَذَابٍ غَلِیۡظٍ ﴿۰۵﴾
Wa la ien azaqnaahoe rahmatam miennaa miem ba'die dar raaa'a massat hoe la yaqoelanna haazaa liee wa maaa azoennoes Saa'ata qaaa'iemataw wa la'ien roedjie'toe ielaa Rabbieee ienna liee 'iendahoe lalhoesnaa; falanoe nabbie'annal lazieena kafaroe biemaa 'amieloe wa lanoezieeqan nahoem mien 'azaabien ghalieez
41:50 Zonder twijfel, als Wij hem barmhartigheid van Onze kant doen proeven na een moeilijke tijd, dan zal hij zeggen: "Dit komt door mijzelf en ik denk dat het uur zich niet zal vestigen. En als ik terugkeer naar mijn Heer, dan zal er voor mij bij Hem het beste zijn." Echter, Wij zullen de ongelovigen informeren over datgeen wat ze deden en zullen hen zeker een zware straf doen proeven.
وَ اِذَاۤ اَنۡعَمۡنَا عَلَی الۡاِنۡسَانِ اَعۡرَضَ وَ نَاٰ بِجَانِبِہٖ ۚ وَ اِذَا مَسَّہُ الشَّرُّ فَذُوۡ دُعَآءٍ عَرِیۡضٍ ﴿۱۵﴾
Wa iezaaa an'amnaa 'alal iensaanie a'rada wa na-aa biedjaanie biehiee wa iezaa massahoesh sharroe fazoe doe'aaa'ien 'arieed
41:51 Wanneer Wij de mens begunstigen, dan keert hij zich (van het gedenken van Ons) af. Echter, wanneer kwaad/moeilijkheid hem treft, dan neemt hij zijn toevlucht tot lange smeekgebeden.
قُلۡ اَرَءَیۡتُمۡ اِنۡ کَانَ مِنۡ عِنۡدِ اللّٰہِ ثُمَّ کَفَرۡتُمۡ بِہٖ مَنۡ اَضَلُّ مِمَّنۡ ہُوَ فِیۡ شِقَاقٍۭ بَعِیۡدٍ ﴿۲۵﴾
Qoel araaitoem ien kaana mien 'iendiel laahie soemma kafar toem biehiee man adalloe miemman hoewa fiee shieqaqiem ba'ieed
41:52 Zeg: "Zien jullie dan niet, als het (de Koran) van Allah komt en jullie geloven er niet in, wie is er dan meer afgedwaald dan degene die zich er tegen hevig vecht?"
سَنُرِیۡہِمۡ اٰیٰتِنَا فِی الۡاٰفَاقِ وَ فِیۡۤ اَنۡفُسِہِمۡ حَتّٰی یَتَبَیَّنَ لَہُمۡ اَنَّہُ الۡحَقُّ ؕ اَوَ لَمۡ یَکۡفِ بِرَبِّکَ اَنَّہٗ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ شَہِیۡدٌ ﴿۳۵﴾
Sanoerieehiem Aayaatienaa fiel aafaaqie wa fieee anfoesiehiem hattaa yatabaiyana lahoem annahoel haqq; awa lam yakfie bie Rabbieka annahoe 'alaa koellie shai-ien Shahieed
41:53 Spoedig zullen Wij aan hen Onze tekenen vanuit de ruimte\heelal en in hunzelf laten zien totdat het voor hen duidelijk wordt dat het de waarheid is. Is het niet genoeg dat jouw Heer over alles een getuige is? (Notitie: zie 15:14-15)
اَلَاۤ اِنَّہُمۡ فِیۡ مِرۡیَۃٍ مِّنۡ لِّقَآءِ رَبِّہِمۡ ؕ اَلَاۤ اِنَّہٗ بِکُلِّ شَیۡءٍ مُّحِیۡطٌ ﴿۴۵﴾
Alaaa iennahoem fiee mieryatiem miel lieqaaa'ie Rabbiehiem; alaaa iennahoe biekoellie shai'iem moehieet
41:54 (Hun ongeloof,) Het is niets anders dan dat ze in twijfel verkeren over de ontmoeting met hun Heer. Zonder twijfel Hij omvat alles.