11 Hud (De profeet Hoed)
بِسۡمِ اللّٰہِ الرَّحۡمٰنِ الرَّحِیۡمِ
In de naam van Allah, Ar-Rahmaan (de meest Barmhartige m.b.t. iedereen, maar tijdelijk van duur), Ar-Rahiem (Degenen Die altijd Barmhartig zal zijn voor de gelovigen)
الٓرٰ ۟ کِتٰبٌ اُحۡکِمَتۡ اٰیٰتُہٗ ثُمَّ فُصِّلَتۡ مِنۡ لَّدُنۡ حَکِیۡمٍ خَبِیۡرٍ ۙ﴿۱﴾
Alief-Laaam-Raa; Kietaaboen oehkiemat Aayaatoehoe soemma foessielat miel ladoen Hakieemien ghabieer
11:1 Alief Laam Ra. (Dit is) een Boek waarvan de verzen vervolmaakt zijn. Uitgelegd in details door Al-Hakiem (Al-Wijze), Al-Ghabier (degene die bekend is met alles).

اَلَّا تَعۡبُدُوۡۤا اِلَّا اللّٰہَ ؕ اِنَّنِیۡ لَکُمۡ مِّنۡہُ نَذِیۡرٌ وَّ بَشِیۡرٌ ۙ﴿۲﴾
Allaa ta'boedoeo iellal laah; iennaniee lakoem mienhoe nazieeroew wa bashieer
11:2 (De fundamentele boodschap erin is:) "Aanbidt Allah alleen! Voorzeker, ik (Mohammed v.z.m.h.) ben een waarschuwer en een brenger van goed nieuws voor jullie van Hem (Allah).

وَّ اَنِ اسۡتَغۡفِرُوۡا رَبَّکُمۡ ثُمَّ تُوۡبُوۡۤا اِلَیۡہِ یُمَتِّعۡکُمۡ مَّتَاعًا حَسَنًا اِلٰۤی اَجَلٍ مُّسَمًّی وَّ یُؤۡتِ کُلَّ ذِیۡ فَضۡلٍ فَضۡلَہٗ ؕ وَ اِنۡ تَوَلَّوۡا فَاِنِّیۡۤ اَخَافُ عَلَیۡکُمۡ عَذَابَ یَوۡمٍ کَبِیۡرٍ ﴿۳﴾
Wa anies taghfieroe Rabbakoem soemma toeboeo ielaihie yoemattie'koem mataa'an hasanan ielaaa adjaliem moesammaw wa yoe'tie koella ziee fadlien fadlahoe wa ien tawallaw fa iennieee aghaafoe 'alaikoem 'azaaba Yawmien Kabieer
11:3 Zoek naar vergiffenis van jullie Heer en keer in berouw tot Hem. Hij zal jullie van het goede laten genieten voor een bepaalde tijd. En geef aan iedereen die goede daden verricht, het nieuws van het verkrijgen van Zijn beloning. Echter als jullie je afkeren, voorzeker, dan vrees ik voor jullie de straf op de grote dag. (Notitie: zie ook 71:10-12 en 11:52 m.b.t. het vragen van vergiffenis in relatie tot het verkrijgen van beloning van Allah. Zie 2:261 m.b.t. het belonen van Allah van goede daden.)

اِلَی اللّٰہِ مَرۡجِعُکُمۡ ۚ وَ ہُوَ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ قَدِیۡرٌ ﴿۴﴾
Ilal laahie mardjie'oekoem wa Hoewa 'alaa koellie shai'ien Qadieer
11:4 Tot Allah is jullie terugkeer. En Hij is over alles Qadier (Degene Die in staat om alles te kunnen doen)." (Notitie: Dit is de boodschap die alle profeten hebben verkondigt, zie 11:25-26)

اَلَاۤ اِنَّہُمۡ یَثۡنُوۡنَ صُدُوۡرَہُمۡ لِیَسۡتَخۡفُوۡا مِنۡہُ ؕ اَلَا حِیۡنَ یَسۡتَغۡشُوۡنَ ثِیَابَہُمۡ ۙ یَعۡلَمُ مَا یُسِرُّوۡنَ وَ مَا یُعۡلِنُوۡنَ ۚ اِنَّہٗ عَلِیۡمٌۢ بِذَاتِ الصُّدُوۡرِ ﴿۵﴾
Alaa iennahoem yasnoena soedoerahoem lieyastaghfoe mienh; alaa hieena yastaghshoena sieyaabahoem ya'lamoe maa yoesierroena wa maa yoe'lienoen; iennahoe 'alieemoen biezaaties soedoer
11:5 Kijk! Ze bedekken hun harten door hem (Mohammed v.z.m.h) te ontwijken (zie 71:7). Voorzeker, zelfs als ze zich verstoppen met hun kledingstukken, weet Hij (Allah) wat ze verbergen of wat ze kenbaar maken. Voorzeker, Hij is Aliem (Alwetend) over wat in de harten is.

وَ مَا مِنۡ دَآبَّۃٍ فِی الۡاَرۡضِ اِلَّا عَلَی اللّٰہِ رِزۡقُہَا وَ یَعۡلَمُ مُسۡتَقَرَّہَا وَ مُسۡتَوۡدَعَہَا ؕ کُلٌّ فِیۡ کِتٰبٍ مُّبِیۡنٍ ﴿۶﴾
Wa maa mien daaabbatien fiel ardie iellaa 'alal laahie riezqoehaa wa ya'lamoe moestaqarrahaa wa moestawda'ahaa; koelloen fiee Kietaabiem Moebieen
11:6 Er is geen enkel levend wezen op aarde, dat niet afhankelijk is van Allah voor zijn eigen voorzieningen. Hij kent zijn leefomgeving en zijn rustplaats. Alles is vermeld in een duidelijk boek.

وَ ہُوَ الَّذِیۡ خَلَقَ السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضَ فِیۡ سِتَّۃِ اَیَّامٍ وَّ کَانَ عَرۡشُہٗ عَلَی الۡمَآءِ لِیَبۡلُوَکُمۡ اَیُّکُمۡ اَحۡسَنُ عَمَلًا ؕ وَ لَئِنۡ قُلۡتَ اِنَّکُمۡ مَّبۡعُوۡثُوۡنَ مِنۡۢ بَعۡدِ الۡمَوۡتِ لَیَقُوۡلَنَّ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡۤا اِنۡ ہٰذَاۤ اِلَّا سِحۡرٌ مُّبِیۡنٌ ﴿۷﴾
Wa Hoewal laziee ghalaqas samaawaatie wal arda fiee siettatie aiyaamiew wa kaana 'Arshoehoe alal maaa'ie lieyabloewakoem aiyoekoem ahsanoe 'amalaa; wa la'ien qoelta iennakoem mab'oesoena mien ba'diel mawtie la yaqoelannal lazieena kafaroe ien haazaaa iellaa siehroem moebieen
11:7 En Hij is Degene die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep en Zijn troon was op het water. Zodat Hij jullie kan beproeven wie van jullie het beste in (het verrichten van goede) daden is. Maar als je zegt: "Voorzeker, jullie zullen herrezen worden na de dood", dan zullen de ongelovigen zeggen: "Dit is duidelijk dat dit niets anders is dan magie".

وَ لَئِنۡ اَخَّرۡنَا عَنۡہُمُ الۡعَذَابَ اِلٰۤی اُمَّۃٍ مَّعۡدُوۡدَۃٍ لَّیَقُوۡلُنَّ مَا یَحۡبِسُہٗ ؕ اَلَا یَوۡمَ یَاۡتِیۡہِمۡ لَیۡسَ مَصۡرُوۡفًا عَنۡہُمۡ وَ حَاقَ بِہِمۡ مَّا کَانُوۡا بِہٖ یَسۡتَہۡزِءُوۡنَ ٪﴿۸﴾
Wala'ien agharnaa 'anhoemoel 'azaaba ielaaa oemmatiem ma'doedatiel la yaqoeloenna maa yahbiesoeh; alaa yawma ya'tieehiem laisa masroefan 'anhoem wa haaqa biehiem maa kaanoe biehiee yastahzie'oen
11:8 En als Wij de straf voor hun voor een bepaalde tijd uitstellen, dan zeggen ze: "Waar blijft het?" Luister! Op de dag dat het tot hen komt, zal het niet voor hen worden afgewend. En datgeen wat ze belachelijk maakten zal hun omsingelen.

وَ لَئِنۡ اَذَقۡنَا الۡاِنۡسَانَ مِنَّا رَحۡمَۃً ثُمَّ نَزَعۡنٰہَا مِنۡہُ ۚ اِنَّہٗ لَیَـُٔوۡسٌ کَفُوۡرٌ ﴿۹﴾
Wa la'ien azaqnal iensaana miennaa rahmatan soemma naza'naahaa mienhoe, iennahoe laya'oesoen kafoer
11:9 En als Wij de mens doen proeven van Onze barmhartigheid en vervolgens halen Wij het van hem weg, voorzeker, zie dan hoe wanhopig en ondankbaar hij is.

وَ لَئِنۡ اَذَقۡنٰہُ نَعۡمَآءَ بَعۡدَ ضَرَّآءَ مَسَّتۡہُ لَیَقُوۡلَنَّ ذَہَبَ السَّیِّاٰتُ عَنِّیۡ ؕ اِنَّہٗ لَفَرِحٌ فَخُوۡرٌ ﴿۰۱﴾
Wala'ien azaqnaahoe na'maaa'a ba'da darraaa'a massat hoe la yaqoelanna zahabas saiyieaatoe 'annieee; iennahoe lafariehoen faghoer
11:10 En als Wij hem gunsten doen proeven nadat ellende hem had getroffen, dan zal hij zeggen: "Het kwaad heeft mij verlaten!" Voorzeker, zie hoe hij trots en hoogmoedig is.

اِلَّا الَّذِیۡنَ صَبَرُوۡا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ ؕ اُولٰٓئِکَ لَہُمۡ مَّغۡفِرَۃٌ وَّ اَجۡرٌ کَبِیۡرٌ ﴿۱۱﴾
Illal lazieena sabaroe wa 'amieloes saaliehaatie oelaaa'ieka lahoem maghfieratoew wa adjroen kabieer
11:11 Behalve degenen die geduldig zijn en goede daden verrichten, voor hen is er vergeving en een grote beloning.

فَلَعَلَّکَ تَارِکٌۢ بَعۡضَ مَا یُوۡحٰۤی اِلَیۡکَ وَ ضَآئِقٌۢ بِہٖ صَدۡرُکَ اَنۡ یَّقُوۡلُوۡا لَوۡ لَاۤ اُنۡزِلَ عَلَیۡہِ کَنۡزٌ اَوۡ جَآءَ مَعَہٗ مَلَکٌ ؕ اِنَّمَاۤ اَنۡتَ نَذِیۡرٌ ؕ وَ اللّٰہُ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ وَّکِیۡلٌ ﴿۲۱﴾
Fala'allaka taariekoem ba'da maa yoehaaa ielaika wa daaa'ieqoem biehiee sadroeka ay yaqoeloe law laaa oenziela 'alaihie kanzoen aw djaaa'a ma'ahoe malak; iennamaa anta nazieer; wallaahoe 'alaa koellie shai'iew wakieel
11:12 Wellicht ben je (Mohammed v.z.m.h.) bevreesd om een gedeelte van de openbaring te verkondigen. En (Wij weten dat) jouw hart ermee benauwd raakt, omdat ze zeggen: "Waarom is er voor hem geen schat neergedaald of waarom wordt hij niet vergezeld door een (zichtbare) engel?" Jij bent slechts een waarschuwer en Allah is de beste van het uitwerken van de zaken". (Notitie: zie 17:74-75, 5:67 met betrekking tot de verkondiging. Deze vers toont aan dat Mohammed v.z.m.h. emoties heeft, zie ook 80:1, 33:37, 5:67.)

اَمۡ یَقُوۡلُوۡنَ افۡتَرٰىہُ ؕ قُلۡ فَاۡتُوۡا بِعَشۡرِ سُوَرٍ مِّثۡلِہٖ مُفۡتَرَیٰتٍ وَّ ادۡعُوۡا مَنِ اسۡتَطَعۡتُمۡ مِّنۡ دُوۡنِ اللّٰہِ اِنۡ کُنۡتُمۡ صٰدِقِیۡنَ ﴿۳۱﴾
Am yaqoeloenaf taraahoe qoel faatoe bie'ashrie Soewariem miesliehiee moeftarayaatiew wad'oe manies tata'toem mien doeniel laahie ien koentoem saadieqieen
11:13 Of zeggen ze: "Hij (Mohammed v.z.m.h.) heeft het verzonnen!" Zeg: "Als jullie streven naar de waarheid, verzin dan tien soortgelijke Surahs (geordende verzen) en roep wie dan ook aan (voor hulp), behalve Allah." (Notitie: zie ook 10:38)

فَاِلَّمۡ یَسۡتَجِیۡبُوۡا لَکُمۡ فَاعۡلَمُوۡۤا اَنَّمَاۤ اُنۡزِلَ بِعِلۡمِ اللّٰہِ وَ اَنۡ لَّاۤ اِلٰہَ اِلَّا ہُوَ ۚ فَہَلۡ اَنۡتُمۡ مُّسۡلِمُوۡنَ ﴿۴۱﴾
Fa iel lam yastadjieeboe lakoem fa'lamoeo annamaaa oenziella bie'ielmiel laahie wa al laaa ielaaha iellaa Hoewa fahal antoem moesliemoen
11:14 En als ze (de deelgenoten) dan jullie niet beantwoorden, weet dan dat het met de Kennis van Allah is neergezonden. En er is geen enkel andere deïteit dan Hij. Zullen jullie (nu) moslim worden (je overgeven aan Allah)?

مَنۡ کَانَ یُرِیۡدُ الۡحَیٰوۃَ الدُّنۡیَا وَ زِیۡنَتَہَا نُوَفِّ اِلَیۡہِمۡ اَعۡمَالَہُمۡ فِیۡہَا وَ ہُمۡ فِیۡہَا لَا یُبۡخَسُوۡنَ ﴿۵۱﴾
Man kaana yoerieedoel hayaatad doenyaa wa zieenatahaa noewaffie ielaihiem a'maa lahoem fieehaa wa hoem fieehaa laa yoebghasoen
11:15 Wie het wereldse leven en zijn versieringen wenst, (weet dan dat) Wij hen allen volledig zullen betalen op basis van hun daden (gedurende het wereldse leven). En ze zullen daarin niet te kort worden gedaan.

اُولٰٓئِکَ الَّذِیۡنَ لَیۡسَ لَہُمۡ فِی الۡاٰخِرَۃِ اِلَّا النَّارُ ۫ۖ وَ حَبِطَ مَا صَنَعُوۡا فِیۡہَا وَ بٰطِلٌ مَّا کَانُوۡا یَعۡمَلُوۡنَ ﴿۶۱﴾
Oelaaa'iekal lazieena laisa lahoem fiel Aaghieratie iellan Naaroe wa habieta maa sana'oe fieehaa wa baatieloem maa kaanoe ya'maloen
11:16 (Echter) In het hiernamaals, zijn zij degenen waarvoor er niets anders is dan vuur. Hun daden (gedurende het wereldse leven) zijn vergaan. Het had totaal geen waarde wat ze deden. (Notitie: zie ook 42:20)

اَفَمَنۡ کَانَ عَلٰی بَیِّنَۃٍ مِّنۡ رَّبِّہٖ وَ یَتۡلُوۡہُ شَاہِدٌ مِّنۡہُ وَ مِنۡ قَبۡلِہٖ کِتٰبُ مُوۡسٰۤی اِمَامًا وَّ رَحۡمَۃً ؕ اُولٰٓئِکَ یُؤۡمِنُوۡنَ بِہٖ ؕ وَ مَنۡ یَّکۡفُرۡ بِہٖ مِنَ الۡاَحۡزَابِ فَالنَّارُ مَوۡعِدُہٗ ۚ فَلَا تَکُ فِیۡ مِرۡیَۃٍ مِّنۡہُ ٭ اِنَّہُ الۡحَقُّ مِنۡ رَّبِّکَ وَ لٰکِنَّ اَکۡثَرَ النَّاسِ لَا یُؤۡمِنُوۡنَ ﴿۷۱﴾
Afaman kaana 'ala baiyienatiem mier Rabbiehiee wa yatloehoe shaahiedoem mienhoe wa mien qabliehiee Kietaaboe Moesaaa iemaamaw wa rahmah; oelaaa 'ieka yoe'mienoena bieh; wa may yakfoer biehiee mienal Ahzaabie fan Naaroe maw'iedoeh; falaa takoe fiee mieryatiem mienh; iennahoel haqqoe mier Rabbieka wa laakienna aksaran naasie laa yoe'mienoen
11:17 Is hij die zich dan berust op een duidelijk bewijs (de Koran) van zijn Heer voor leiding en barmhartigheid, dat gereciteerd wordt door een getuige (Mohammed v.z.m.h) van Hem, zoals het boek dat hiervoor aan Moesa was gegeven (Thora), gelijk aan hen? Zij geloven erin. Maar wie van de verschillende partijen (godenaanbidders, Joden, Christenen, etc) er niet in gelooft, dan zal het vuur zijn beloofde plaats zijn. Twijfel dus er niet over. Het is de waarheid van jouw Heer. Echter de meeste mensen geloven niet. (Notitie: zie 58:19)

وَ مَنۡ اَظۡلَمُ مِمَّنِ افۡتَرٰی عَلَی اللّٰہِ کَذِبًا ؕ اُولٰٓئِکَ یُعۡرَضُوۡنَ عَلٰی رَبِّہِمۡ وَ یَقُوۡلُ الۡاَشۡہَادُ ہٰۤؤُلَآءِ الَّذِیۡنَ کَذَبُوۡا عَلٰی رَبِّہِمۡ ۚ اَلَا لَعۡنَۃُ اللّٰہِ عَلَی الظّٰلِمِیۡنَ ﴿۸۱﴾
Wa man azlamoe miemmanief taraa 'alal laahie kaziebaa; oelaaa'ieka yoe'radoena 'alaa Rabbiehiem wa yaqoeloel ashhaa doehaaa'oelaaa'iel lazieena kazaboe 'alaa Rabbiehiem; alaa la'natoel laahie alaz zaaliemieen
11:18 En wie is er meer onrechtvaardig dan degene die een leugen over Allah verzint? Zij zullen voor hun Heer worden gebracht. Vervolgens zullen de getuigen zeggen: "Deze zijn het die gelogen hebben over hun Heer." Aanschouw dan, hoe de vloek van Allah op de misdadigers is. (Notitie: De vloek van Allah is dat degene uitgesloten is van Zijn barmhartigheid.)

الَّذِیۡنَ یَصُدُّوۡنَ عَنۡ سَبِیۡلِ اللّٰہِ وَ یَبۡغُوۡنَہَا عِوَجًا ؕ وَ ہُمۡ بِالۡاٰخِرَۃِ ہُمۡ کٰفِرُوۡنَ ﴿۹۱﴾
Allazieena yasoeddoena 'an sabieeliel laahie wa yabghoenahaa 'iewadjaw wa hoem biel Aaghieratiehoem kaafieroen
11:19 Dat zijn degenen die verhinderen op de weg van Allah en die een weg zoeken om het krom te maken. Zij geloven niet in het hiernamaals.

اُولٰٓئِکَ لَمۡ یَکُوۡنُوۡا مُعۡجِزِیۡنَ فِی الۡاَرۡضِ وَ مَا کَانَ لَہُمۡ مِّنۡ دُوۡنِ اللّٰہِ مِنۡ اَوۡلِیَآءَ ۘ یُضٰعَفُ لَہُمُ الۡعَذَابُ ؕ مَا کَانُوۡا یَسۡتَطِیۡعُوۡنَ السَّمۡعَ وَ مَا کَانُوۡا یُبۡصِرُوۡنَ ﴿۰۲﴾
Oelaaa'ieka lam yakoenoe moe'djiezieena fiel ardie wa maa kaana lahoem mien doeniel laahie mien awlieyaaa'; yoedaa'afoe lahoemoel 'azaab; maa kaanoe yastatiee'oenas sam'a wa maa kaanoe yoebsieroen
11:20 Ze zullen niet in staat zijn op aarde (om aan de wil van Allah) te ontsnappen. Er zal voor hun, naast Allah, geen beschermer zijn. De straf zal voor hun verdubbelt worden, omdat ze niet wilden luisteren noch de tekenen wilden zien.

اُولٰٓئِکَ الَّذِیۡنَ خَسِرُوۡۤا اَنۡفُسَہُمۡ وَ ضَلَّ عَنۡہُمۡ مَّا کَانُوۡا یَفۡتَرُوۡنَ ﴿۱۲﴾
Oelaaa'iekal lazieena ghasieroeo anfoesahoem wa dalla 'anhoem maa kaanoe yaftaroen
11:21 Dat zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht. Het geen wat ze verzonnen hadden, is verloren gegaan.

لَا جَرَمَ اَنَّہُمۡ فِی الۡاٰخِرَۃِ ہُمُ الۡاَخۡسَرُوۡنَ ﴿۲۲﴾
Laa djarama annahoem fiel Aaghieratie hoemoel aghsaroen
11:22 Geen enkel twijfel, in het hiernamaals zullen ze behoren tot de grootste verliezers.

اِنَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ وَ اَخۡبَتُوۡۤا اِلٰی رَبِّہِمۡ ۙ اُولٰٓئِکَ اَصۡحٰبُ الۡجَنَّۃِ ۚ ہُمۡ فِیۡہَا خٰلِدُوۡنَ ﴿۳۲﴾
Innal lazieena aamanoe wa 'amieloes saaliehaatie wa aghbatoeo ielaa Rabbiehiem oelaaa'ieka Ashaaboel djannatie hoem fieehaa ghaaliedoen
11:23 Voorzeker, degenen die geloven en die goede daden verrichten en die zich nederig opstellen voor hun Heer, zij zijn de bewoners van het paradijs. Ze zullen daar voor altijd in blijven.

مَثَلُ الۡفَرِیۡقَیۡنِ کَالۡاَعۡمٰی وَ الۡاَصَمِّ وَ الۡبَصِیۡرِ وَ السَّمِیۡعِ ؕ ہَلۡ یَسۡتَوِیٰنِ مَثَلًا ؕ اَفَلَا تَذَکَّرُوۡنَ ﴿۴۲﴾
Masaloel farieeqainie kal a'maa wal asammie walbasieerie wassamiee'; hal yastawieyaanie masalaa; afalaa tazakkaroen
11:24 De vergelijking van de twee partijen zijn net als de blinde en de dove met de ziende en de horende. Zijn ze gelijk? Waarom denken jullie dan niet na?

وَ لَقَدۡ اَرۡسَلۡنَا نُوۡحًا اِلٰی قَوۡمِہٖۤ ۫ اِنِّیۡ لَکُمۡ نَذِیۡرٌ مُّبِیۡنٌ ﴿۵۲﴾
Wa laqad arsalnaa Noehan ielaa qawmiehiee ienniee lakoem nazieeroem moebieen
11:25 En voorzeker, Wij zonden Noeh (Noach) tot zijn volk. (Hij zei:) "Voorzeker, ik ben een duidelijke waarschuwer voor jullie."

اَنۡ لَّا تَعۡبُدُوۡۤا اِلَّا اللّٰہَ ؕ اِنِّیۡۤ اَخَافُ عَلَیۡکُمۡ عَذَابَ یَوۡمٍ اَلِیۡمٍ ﴿۶۲﴾
Al laa ta'boedoeo iellal laaha iennieee aghaafoe 'alaikoem 'azaaba Yawmien alieem
11:26 "Aanbidt Allah alleen! Voorzeker, Ik vrees de straf voor jullie op een pijnlijke dag."

فَقَالَ الۡمَلَاُ الَّذِیۡنَ کَفَرُوۡا مِنۡ قَوۡمِہٖ مَا نَرٰىکَ اِلَّا بَشَرًا مِّثۡلَنَا وَ مَا نَرٰىکَ اتَّبَعَکَ اِلَّا الَّذِیۡنَ ہُمۡ اَرَاذِلُنَا بَادِیَ الرَّاۡیِ ۚ وَ مَا نَرٰی لَکُمۡ عَلَیۡنَا مِنۡ فَضۡلٍۭ بَلۡ نَظُنُّکُمۡ کٰذِبِیۡنَ ﴿۷۲﴾
Faqaalal mala oel lazieena kafaroe mien qawmiehiee ma naraaka iellaa basharam mieslanaa wa maa naraakat taba'aka iellal lazieena hoem araazieloenaa baadieyar raayie wa maa naraa lakoem 'alainaa mien fadliem bal nazoennoekoem kaaziebieen
11:27 De leiders van de ongelovigen onder zijn volk zeiden: "Wij zien dat je niets anders bent dan een man net als ons. En wij zien dat slechts de minder bedeelde (laagste) onder ons, die zwak van geest zijn, jou volgen. Wij zien geen enkel voordeel in jullie voor ons. Nee! Wij denken dat jullie leugenaars zijn."

قَالَ یٰقَوۡمِ اَرَءَیۡتُمۡ اِنۡ کُنۡتُ عَلٰی بَیِّنَۃٍ مِّنۡ رَّبِّیۡ وَ اٰتٰىنِیۡ رَحۡمَۃً مِّنۡ عِنۡدِہٖ فَعُمِّیَتۡ عَلَیۡکُمۡ ؕ اَنُلۡزِمُکُمُوۡہَا وَ اَنۡتُمۡ لَہَا کٰرِہُوۡنَ ﴿۸۲﴾
Qaala yaa qawmie ara'aitoem ien koentoe 'alaa baiyienatiem mier Rabbiee wa aataaniee rahmatam mien 'iendiehiee fa'oem mieyat 'alaikoem anoelziemoekoe moehaa wa antoem lahaa kaariehoen
11:28 Hij (Noeh) zei: "O mijn volk! Zien jullie niet dat ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer berust. Hij heeft mij Zijn barmhartigheid (de profeetschap en de openbaring) gegeven, echter jullie zien het niet. Moeten wij jullie dan dwingen (om het te accepteren), ondanks dat jullie er een afkeer van hebben? (Notitie: Er is geen dwang in geloof zie 2:256.)

وَ یٰقَوۡمِ لَاۤ اَسۡئَلُکُمۡ عَلَیۡہِ مَالًا ؕ اِنۡ اَجۡرِیَ اِلَّا عَلَی اللّٰہِ وَ مَاۤ اَنَا بِطَارِدِ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا ؕ اِنَّہُمۡ مُّلٰقُوۡا رَبِّہِمۡ وَ لٰکِنِّیۡۤ اَرٰىکُمۡ قَوۡمًا تَجۡہَلُوۡنَ ﴿۹۲﴾
Wa yaa qawmie laaa as'aloekoem 'alaihie maalan ien adjrieya iellaa 'alal laah; wa maaa ana bietaariediel lazieena aamanoe; iennahoem moelaaqoe Rabbiehiem wa laakiennieee araakoem qawman tadjhaloen
11:29 "O mijn volk! Ik vraag jullie geen enkel rijkdom ervoor. Mijn beloning is slechts bij Allah. En weet dat ik nooit degenen die geloven zal wegjagen. Voorzeker, ze zullen hun Heer ontmoeten. Ik zie dat jullie een hoogmoedige volk zijn."

وَ یٰقَوۡمِ مَنۡ یَّنۡصُرُنِیۡ مِنَ اللّٰہِ اِنۡ طَرَدۡتُّہُمۡ ؕ اَفَلَا تَذَکَّرُوۡنَ ﴿۰۳﴾
Wa yaa qawmie may yansoeroeniee mienal laahie ien tarattoehoem; afalaa tazak karoen
11:30 "O mijn volk! Wie zal mij helpen tegen Allah als ik ze wegjaag? Waarom denken jullie niet na?

وَ لَاۤ اَقُوۡلُ لَکُمۡ عِنۡدِیۡ خَزَآئِنُ اللّٰہِ وَ لَاۤ اَعۡلَمُ الۡغَیۡبَ وَ لَاۤ اَقُوۡلُ اِنِّیۡ مَلَکٌ وَّ لَاۤ اَقُوۡلُ لِلَّذِیۡنَ تَزۡدَرِیۡۤ اَعۡیُنُکُمۡ لَنۡ یُّؤۡتِیَہُمُ اللّٰہُ خَیۡرًا ؕ اَللّٰہُ اَعۡلَمُ بِمَا فِیۡۤ اَنۡفُسِہِمۡ ۚۖ اِنِّیۡۤ اِذًا لَّمِنَ الظّٰلِمِیۡنَ ﴿۱۳﴾
Wa laa aqoeloe lakoem 'iendiee ghazaa'ienoel laahie wa laaa a'lamoel ghaiba wa laa aqoeloe ienniee malakoew wa laaa aqoeloe liellazieena tazdarieee a'yoenoekoem lay yoe'tieyahoemoel laahoe ghairan Allaahoe a'lamoe biemaa fieee anfoesiehiem ienniee iezal lamienaz zaaliemieen
11:31 "Ik zeg niet tegen jullie dat ik de schatten van Allah bezit, noch zeg ik dat ik het ongeziene ken, noch zeg ik dat ik een engel ben en noch zeg ik over degenen die jullie als laag/nietswaardig zien, dat Allah hun nooit iets goed zal geven. Allah weet het best wat zich in hun harten bevindt. Voorzeker, als ik dat doe, dan zal ik zonder twijfel een misdaad begaan.

قَالُوۡا یٰنُوۡحُ قَدۡ جٰدَلۡتَنَا فَاَکۡثَرۡتَ جِدَالَنَا فَاۡتِنَا بِمَا تَعِدُنَاۤ اِنۡ کُنۡتَ مِنَ الصّٰدِقِیۡنَ ﴿۲۳﴾
Qaaloe yaa Noehoe qad djaadaltanaa fa aksarta djiedaalanaa faatienaa biemaa ta'iedoenaaa ien koenta mienas saadieqieen
11:32 Ze zeiden: "O Noeh! Je hebt met ons getwist en je hebt met ons veel gediscussieerd. Als je de waarheid spreekt, breng maar hetgeen waarmee je ons bedreigt."

قَالَ اِنَّمَا یَاۡتِیۡکُمۡ بِہِ اللّٰہُ اِنۡ شَآءَ وَ مَاۤ اَنۡتُمۡ بِمُعۡجِزِیۡنَ ﴿۳۳﴾
Qaala iennamaa yaatieekoem biehiel laahoe ien shaaa'a wa maaa antoem biemoe'djiezieen
11:33 Hij (Noeh) zei: "Voorzeker, alleen Allah kan het (de straf) op jullie brengen. Het gebeurt op basis van zijn wil. En jullie zullen er niet aan kunnen ontsnappen.

وَ لَا یَنۡفَعُکُمۡ نُصۡحِیۡۤ اِنۡ اَرَدۡتُّ اَنۡ اَنۡصَحَ لَکُمۡ اِنۡ کَانَ اللّٰہُ یُرِیۡدُ اَنۡ یُّغۡوِیَکُمۡ ؕ ہُوَ رَبُّکُمۡ ۟ وَ اِلَیۡہِ تُرۡجَعُوۡنَ ﴿۴۳﴾
Wa laa yanfa'oekoem noeshieee ien arattoe an ansaha lakoem ien kaanal laahoe yoerieedoe ay yoeghwie yakoem; Hoewa Rabboekoem wa ielaihie toerdja'oen
11:34 Als Allah wil dat jullie dwalen, dan zal mijn raad voor jullie geen nut hebben ondanks dat ik jullie advies wens te geven. Hij is jullie Heer en tot Hem zullen jullie terugkeren. (Notitie zie ook 6:125.)

اَمۡ یَقُوۡلُوۡنَ افۡتَرٰىہُ ؕ قُلۡ اِنِ افۡتَرَیۡتُہٗ فَعَلَیَّ اِجۡرَامِیۡ وَ اَنَا بَرِیۡٓءٌ مِّمَّا تُجۡرِمُوۡنَ ﴿۵۳﴾
Am yaqoeloenaf taraahoe qoel ienief taraitoehoe fa'alaiya iedjraamiee wa ana barieee'oem miemmaa toedjriemoen
11:35 Of zeggen ze: "Hij heeft het verzonnen." Zeg: "Als ik het heb verzonnen, dan rust mijn misdaad slechts op mij. En ik ben niet schuldig voor de misdaden die jullie plegen."

وَ اُوۡحِیَ اِلٰی نُوۡحٍ اَنَّہٗ لَنۡ یُّؤۡمِنَ مِنۡ قَوۡمِکَ اِلَّا مَنۡ قَدۡ اٰمَنَ فَلَا تَبۡتَئِسۡ بِمَا کَانُوۡا یَفۡعَلُوۡنَ ﴿۶۳﴾
Wa oehieya ielaa Noehien annahoe lany-yoe'miena mien qawmieka iellaa man qad aamana falaa tabta'ies biemaa kaanoe yaf'aloen
11:36 En er werd aan Noeh geopenbaard: "Niemand van jouw volk zal geloven, behalve degenen die al eerder geloofden. Dus maak je niet druk om wat ze doen."

وَ اصۡنَعِ الۡفُلۡکَ بِاَعۡیُنِنَا وَ وَحۡیِنَا وَ لَا تُخَاطِبۡنِیۡ فِی الَّذِیۡنَ ظَلَمُوۡا ۚ اِنَّہُمۡ مُّغۡرَقُوۡنَ ﴿۷۳﴾
Wasna'iel foelka bie-a'yoenienaa wa wahyienaa wa laa toeghaa tiebniee fiel lazieena zalamoe; iennahoem moeghraqoen
11:37 Bouw het ark onder Ons toezicht, volgens de openbaringen (instructies) van Ons. En roep Mij niet aan met betrekking tot de misdadigers. Voorzeker, zij zullen verdrinken."

وَ یَصۡنَعُ الۡفُلۡکَ ۟ وَ کُلَّمَا مَرَّ عَلَیۡہِ مَلَاٌ مِّنۡ قَوۡمِہٖ سَخِرُوۡا مِنۡہُ ؕ قَالَ اِنۡ تَسۡخَرُوۡا مِنَّا فَاِنَّا نَسۡخَرُ مِنۡکُمۡ کَمَا تَسۡخَرُوۡنَ ﴿۸۳﴾
Wa yasna'oel foelka wa koellamaa marra 'alaihie mala'oem mien qawmiehiee saghieroe mienh; qaala ien tasgharoe miennaa fa iennaa nasgharoe mien-koem kamaa tasgharoen
11:38 En hij bouwde de ark. Iedere keer dat de leiders van zijn volk hem passeerden maakte ze hem belachelijk. Hij zei (tegen hen): "Als jullie ons bespot, weet dan dat wij jullie ook kunnen bespotten net zoals jullie het doen."

فَسَوۡفَ تَعۡلَمُوۡنَ ۙ مَنۡ یَّاۡتِیۡہِ عَذَابٌ یُّخۡزِیۡہِ وَ یَحِلُّ عَلَیۡہِ عَذَابٌ مُّقِیۡمٌ ﴿۹۳﴾
Fasawfa ta'lamoena may ya'tieehie 'azaaboey yoeghzieehie wa yahielloe 'alaihie 'azaaboen moeqieem
11:39 Spoedig zullen jullie weten op wie een straf zal komen, dat hem (totaal) zal vernederen. En er zal een blijvende straf op hem neerdalen."

حَتّٰۤی اِذَا جَآءَ اَمۡرُنَا وَ فَارَ التَّنُّوۡرُ ۙ قُلۡنَا احۡمِلۡ فِیۡہَا مِنۡ کُلٍّ زَوۡجَیۡنِ اثۡنَیۡنِ وَ اَہۡلَکَ اِلَّا مَنۡ سَبَقَ عَلَیۡہِ الۡقَوۡلُ وَ مَنۡ اٰمَنَ ؕ وَ مَاۤ اٰمَنَ مَعَہٗۤ اِلَّا قَلِیۡلٌ ﴿۰۴﴾
Hattaaa iezaa djaaa'a amroenaa wa faarat tannoeroe qoelnah miel fieehaa mien koellien zawdjainies nainie wa ahlaka iellaa man sabaqa 'alaihiel qawloe wa man aaman; wa maaa aamana ma'ahoeo iellaa qalieel
11:40 (Zo duurde het voort) totdat Ons bevel kwam en de oven overkookte. Wij zeiden: "Laad de ark met een koppel van elke (dier) soort en ook jouw familie en degenen die geloven, behalve degenen waarover het woord (de straf) is bepaald." Het waren alleen een enkeling die hem geloofden. (Notitie: het overkoken van de oven was een teken voor Noach dat hij de ark moest inladen.)

وَ قَالَ ارۡکَبُوۡا فِیۡہَا بِسۡمِ اللّٰہِ مَ‍‍جۡؔرٖىہَا وَ مُرۡسٰىہَا ؕ اِنَّ رَبِّیۡ لَغَفُوۡرٌ رَّحِیۡمٌ ﴿۱۴﴾
Wa qaalar kaboe fieehaa biesmiel laahie madjraihaa wa moersaahaa; ienna Rabbiee la Ghafoeroer Rahieem
11:41 En hij (Noeh) zei: "Ga aan boord! In de naam van Allah vaart het zijn route en in de naam van Allah is zijn ankerplaats/ligplaats. Voorzeker, mijn Heer is Al-Gafoer (de meest vergevendgezinde), Ar-Rahiem (zeer Barmhartig naar de gelovigen toe).

وَ ہِیَ تَجۡرِیۡ بِہِمۡ فِیۡ مَوۡجٍ کَالۡجِبَالِ ۟ وَ نَادٰی نُوۡحُۨ ابۡنَہٗ وَ کَانَ فِیۡ مَعۡزِلٍ یّٰـبُنَیَّ ارۡکَبۡ مَّعَنَا وَ لَا تَکُنۡ مَّعَ الۡکٰفِرِیۡنَ ﴿۲۴﴾
Wa hieya tadjriee biehiem fiee mawdjien kaldjiebaalie wa naadaa Noehoenieb nahoe wa kaana fiee ma'zieliey yaa boenay yarkam ma'anaa wa laa takoem ma'al kaafierieen
11:42 En het vaarde met hen (aan boord) tussen golven zo hoog als bergen. En Noeh riep naar zijn zoon, die zich had afgezonderd: "O mijn zoon! Kom aan boord, samen met ons en behoor niet tot de ongelovigen."

قَالَ سَاٰوِیۡۤ اِلٰی جَبَلٍ یَّعۡصِمُنِیۡ مِنَ الۡمَآءِ ؕ قَالَ لَا عَاصِمَ الۡیَوۡمَ مِنۡ اَمۡرِ اللّٰہِ اِلَّا مَنۡ رَّحِمَ ۚ وَ حَالَ بَیۡنَہُمَا الۡمَوۡجُ فَکَانَ مِنَ الۡمُغۡرَقِیۡنَ ﴿۳۴﴾
Qaala sa aawieee ielaa djabaliey ya'siemoeniee mienal maaa'; qaala laa 'aasiemal yawma mien amriel laahie iellaa mar rahiem; wa haala bainahoemal mawdjoe fakaana mienal moeghraqieen
11:43 Hij (de zoon) zei: "Ik zal schuilen in een berg, dat zal mij redden van het water." Hij (Noeh) zei: "Er is geen bescherming vandaag tegen het bevel van Allah, behalve op wie Zijn barmhartigheid rust." Vervolgens kwamen er golven tussen hen in en hij (de zoon) behoorde tot de verdronkenen.

وَ قِیۡلَ یٰۤاَرۡضُ ابۡلَعِیۡ مَآءَکِ وَ یٰسَمَآءُ اَقۡلِعِیۡ وَ غِیۡضَ الۡمَآءُ وَ قُضِیَ الۡاَمۡرُ وَ اسۡتَوَتۡ عَلَی الۡجُوۡدِیِّ وَ قِیۡلَ بُعۡدًا لِّلۡقَوۡمِ الظّٰلِمِیۡنَ ﴿۴۴﴾
Wa qieela yaaa ardoebla'iee maaa'akie wa yaa samaaa'oe aqlie'iee wa ghieedal maaa'oe wa qoedieyal amroe wastawat 'alal djoedieyyie wa qieela boe'dal lielqawmiez zaaliemieen
11:44 En er werd gezegd: "O aarde! Slik je water op. En O Hemel! Stop (met regenen)!" Het water verdween en de opdracht was volbracht. En het (de ark) ruste op de (berg) Judi. En er werd gezegd: "Weg met misdadgers!"

وَ نَادٰی نُوۡحٌ رَّبَّہٗ فَقَالَ رَبِّ اِنَّ ابۡنِیۡ مِنۡ اَہۡلِیۡ وَ اِنَّ وَعۡدَکَ الۡحَقُّ وَ اَنۡتَ اَحۡکَمُ الۡحٰکِمِیۡنَ ﴿۵۴﴾
Wa naadaa noehoer Rabbahoe faqaala Rabbie iennabniee mien ahliee wa ienna wa'dakal haqqoe wa Anta ahkamoel haakiemieen
11:45 En Noeh riep zijn Heer aan en zei: "O mijn Heer! Voorwaar, mijn zoon behoort tot mijn familie, en voorzeker, Uw belofte is waar, en U bent de meest rechtvaardigst van alle rechters."

قَالَ یٰنُوۡحُ اِنَّہٗ لَیۡسَ مِنۡ اَہۡلِکَ ۚ اِنَّہٗ عَمَلٌ غَیۡرُ صَالِحٍ ٭۫ۖ فَلَا تَسۡـَٔلۡنِ مَا لَـیۡسَ لَکَ بِہٖ عِلۡمٌ ؕ اِنِّیۡۤ اَعِظُکَ اَنۡ تَکُوۡنَ مِنَ الۡجٰہِلِیۡنَ ﴿۶۴﴾
Qaala yaa Noehoe iennahoe laisa mien ahlieka iennahoe 'amaloen ghairoe saaliehien falaa tas'alnie maa laisa laka biehiee 'ielmoen iennieee a'iezoeka an takoena mienal djaahielieen
11:46 Hij (Allah) zei: "O Noeh! Voorzeker, hij behoort niet tot jouw familie. Zijn daden zijn ver van rechtvaardig. Dus vraag Mij niet over iets waar je geen kennis van hebt. Voorzeker, Ik informeer je zodat je niet tot de onwetenden behoort.

قَالَ رَبِّ اِنِّیۡۤ اَعُوۡذُ بِکَ اَنۡ اَسۡـَٔلَکَ مَا لَـیۡسَ لِیۡ بِہٖ عِلۡمٌ ؕ وَ اِلَّا تَغۡفِرۡ لِیۡ وَ تَرۡحَمۡنِیۡۤ اَکُنۡ مِّنَ الۡخٰسِرِیۡنَ ﴿۷۴﴾
Qaala rabbie iennieee a'oezoe bieka an as'alaka maa laisa liee biehiee 'ielmoew wa iellaa taghfier liee wa tarhamnieee akoem mienal ghaasierieen
11:47 Hij (Noeh) zei: "O mijn Heer! Voorzeker, ik zoek mijn toevlucht bij U, dat ik niet zal vragen waarover ik geen kennis heb. Als U mij niet vergeeft en geen genade hebt op mij, dan zal ik tot de verliezers behoren."

قِیۡلَ یٰنُوۡحُ اہۡبِطۡ بِسَلٰمٍ مِّنَّا وَ بَرَکٰتٍ عَلَیۡکَ وَ عَلٰۤی اُمَمٍ مِّمَّنۡ مَّعَکَ ؕ وَ اُمَمٌ سَنُمَتِّعُہُمۡ ثُمَّ یَمَسُّہُمۡ مِّنَّا عَذَابٌ اَلِیۡمٌ ﴿۸۴﴾
Qieela yaa Noehoeh biet biesalaamiem miennaa wa barakaatien 'alaika wa 'alaaa oemamiem miemmam ma'ak; wa oemamoen sanoemattie'oehoem soemma yamassoehoem mienna 'azaaboen alieem
11:48 Er werd gezegd: "O Noeh! Ga naar beneden met vrede en zegeningen van Ons op jou en op de gemeenschap die met jou is. Echter op de (nieuwe) gemeenschappen (die zullen komen) zullen Wij genieting toekennen, vervolgens zullen we hen treffen met een pijnlijke straf."

تِلۡکَ مِنۡ اَنۡۢبَآءِ الۡغَیۡبِ نُوۡحِیۡہَاۤ اِلَیۡکَ ۚ مَا کُنۡتَ تَعۡلَمُہَاۤ اَنۡتَ وَ لَا قَوۡمُکَ مِنۡ قَبۡلِ ہٰذَا ؕۛ فَاصۡبِرۡ ؕۛ اِنَّ الۡعَاقِبَۃَ لِلۡمُتَّقِیۡنَ ﴿۹۴﴾
Tielka mien ambaaa'iel ghaibie noehieehaaa ielaika maa koenta ta'lamoehaaaa anta wa laa qawmoeka mien qablie haazaa fasbier iennal 'aaqiebata lielmoettaqieen
11:49 Dit is van de gebeurtenissen van het ongeziene die Wij aan jou (Mohammed v.z.m.h.) openbaren. Noch jij en noch jouw volk wisten hier eerder van, wees dus geduldig. Voorzeker, het (gelukzalige) einde is voor de Moetaqoen (godvrezenden zie 2:2-5).

وَ اِلٰی عَادٍ اَخَاہُمۡ ہُوۡدًا ؕ قَالَ یٰقَوۡمِ اعۡبُدُوا اللّٰہَ مَا لَکُمۡ مِّنۡ اِلٰہٍ غَیۡرُہٗ ؕ اِنۡ اَنۡتُمۡ اِلَّا مُفۡتَرُوۡنَ ﴿۰۵﴾
Wa ielaa 'aadien aghaahoem Hoedaa; qaala yaa qawmie' boedoel laaha maa lakoem mien ielaahien ghairoehoeo ien antoem iellaa moeftaroen
11:50 En tot het volk Aad zonden Wij hun broeder Hoed. Hij zei: "O mijn volk! Aanbidt Allah, er is voor jullie geen enkel andere deïteit dan Hij. Jullie verzinnen slechts leugens! (Notitie: zie ook 7:65)

یٰقَوۡمِ لَاۤ اَسۡـَٔلُکُمۡ عَلَیۡہِ اَجۡرًا ؕ اِنۡ اَجۡرِیَ اِلَّا عَلَی الَّذِیۡ فَطَرَنِیۡ ؕ اَفَلَا تَعۡقِلُوۡنَ ﴿۱۵﴾
Yaa qawmie laaa as'aloekoem 'alaihie adjran ien adjrieya iellaa 'alal laziee fataraniee; afalaa ta'qieloen
11:51 "O mijn volk! Ik vraag jullie geen enkele beloning ervoor. Mijn beloning rust slechts op Degene Die mij heeft geschapen. Waarom denken jullie niet na?"

وَ یٰقَوۡمِ اسۡتَغۡفِرُوۡا رَبَّکُمۡ ثُمَّ تُوۡبُوۡۤا اِلَیۡہِ یُرۡسِلِ السَّمَآءَ عَلَیۡکُمۡ مِّدۡرَارًا وَّ یَزِدۡکُمۡ قُوَّۃً اِلٰی قُوَّتِکُمۡ وَ لَا تَتَوَلَّوۡا مُجۡرِمِیۡنَ ﴿۲۵﴾
Wa yaa qawmies taghfieroe Rabbakoem soemma toeboeo ielaihie yoersielies samaaa'a 'alaikoem miedraaraw wa yaziedkoem qoewwatan ielaa qoewwatiekoem wa laa tatawallaw moedjriemieen
11:52 "En O mijn volk! Vraag om vergiffenis aan jullie Heer, wendt jezelf in berouw tot Hem. Hij zal overvloedig regen uit de hemel op jullie neerdalen. Hij zal jullie kracht geven boven op de kracht die jullie al bezitten. En wendt jullie niet af (van jullie Heer) als misdadigers."

قَالُوۡا یٰہُوۡدُ مَا جِئۡتَنَا بِبَیِّنَۃٍ وَّ مَا نَحۡنُ بِتَارِکِیۡۤ اٰلِہَتِنَا عَنۡ قَوۡلِکَ وَ مَا نَحۡنُ لَکَ بِمُؤۡمِنِیۡنَ ﴿۳۵﴾
Qaaloe yaa Hoedoe maa djie'tanaa biebaiyienatiew wa maa nahnoe bietaariekieee aaliehatienaa 'an qawlieka wa maa nahnoe laka biemoe'mienieen
11:53 Ze zeiden: "O Hoed! Je hebt ons geen duidelijk bewijs geven. We zullen onze goden niet verlaten vanwege jouw woorden. We geloven jou niet!"

اِنۡ نَّقُوۡلُ اِلَّا اعۡتَرٰىکَ بَعۡضُ اٰلِہَتِنَا بِسُوۡٓءٍ ؕ قَالَ اِنِّیۡۤ اُشۡہِدُ اللّٰہَ وَ اشۡہَدُوۡۤا اَنِّیۡ بَرِیۡٓءٌ مِّمَّا تُشۡرِکُوۡنَ ﴿۴۵﴾
In naqoeloe iella' taraaka ba'doe aaliehatienaa biesoeo'; qaala iennieee oeshhiedoel laaha wash hadoeo anniee barieee'oem miemmaa toeshriekoen
11:54 "Het enige wat we zeggen is dat een aantal van onze goden jou met kwaad heeft getroffen." Hij (Hoed) zei: "Voorzeker, ik roep Allah als getuige en jullie zijn (ook) getuigen dat ik niet schuldig ben voor wat jullie (aan deelgenoten) toekennen,

مِنۡ دُوۡنِہٖ فَکِیۡدُوۡنِیۡ جَمِیۡعًا ثُمَّ لَا تُنۡظِرُوۡنِ ﴿۵۵﴾
Mien doeniehiee fakieedoeniee djamiee'an soemma laa toenzieroen
11:55 aan Hem. Dus doe maar het geen wat jullie allen te samen willen doen tegen mij en geef me geen uitstel."

اِنِّیۡ تَوَکَّلۡتُ عَلَی اللّٰہِ رَبِّیۡ وَ رَبِّکُمۡ ؕ مَا مِنۡ دَآبَّۃٍ اِلَّا ہُوَ اٰخِذٌۢ بِنَاصِیَتِہَا ؕ اِنَّ رَبِّیۡ عَلٰی صِرَاطٍ مُّسۡتَقِیۡمٍ ﴿۶۵﴾
Inniee tawakkaltoe 'alallaahie Rabbiee wa Rabbiekoem; maa mien daaabbatien iellaa Hoewa aaghiezoem bienaasieyatiehaa; ienna Rabbiee 'alaa Sieraatiem moestaqieem
11:56 Voorzeker, ik stel mijn vertrouwen op Allah, (Hij is) mijn Heer en jullie Heer. Hij heeft van elk bewegend wezen grip op zijn frontale kwabben. Voorzeker, Hij beheert (zijn koninkrijk) op basis van rechtvaardigheid. (Notitie: de frontale kwabben zijn het voorste gedeelte van de hersenen, waar o.a. beslissingen mee worden gemaakt. Deze vers duidt aan dat elk wezen, ondanks dat hij zelf denkt en beslissingen maakt, onder de macht en gezag van Allah staat. Allah doet geen onrecht in het beheer van Zijn koninkrijk. Hij handelt namelijk op basis van rechtvaardigheid.

فَاِنۡ تَوَلَّوۡا فَقَدۡ اَبۡلَغۡتُکُمۡ مَّاۤ اُرۡسِلۡتُ بِہٖۤ اِلَیۡکُمۡ ؕ وَ یَسۡتَخۡلِفُ رَبِّیۡ قَوۡمًا غَیۡرَکُمۡ ۚ وَ لَا تَضُرُّوۡنَہٗ شَیۡئًا ؕ اِنَّ رَبِّیۡ عَلٰی کُلِّ شَیۡءٍ حَفِیۡظٌ ﴿۷۵﴾
Fa ien tawallaw faqad ablaghtoekoem maaa oersieltoe biehieee ielaikoem; wa yastaghliefoe Rabbiee qawman ghairakoem wa laa tadoer roenahoe shai'aa; ienna Rabbiee 'alaa koellie shai'ien Hafieez
11:57 Als jullie je dus afwenden, dan waarlijk, ik heb hetgeen, wat ik aan jullie moest overdragen, verkondigt. Mijn Heer zal de mensheid doen voortkomen uit een andere volk dan jullie. En jullie kunnen Hem in niets schaden. Voorzeker, mijn Heer bewaakt alles."

وَ لَمَّا جَآءَ اَمۡرُنَا نَجَّیۡنَا ہُوۡدًا وَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا مَعَہٗ بِرَحۡمَۃٍ مِّنَّا ۚ وَ نَجَّیۡنٰہُمۡ مِّنۡ عَذَابٍ غَلِیۡظٍ ﴿۸۵﴾
Wa lammaa djaaa'a amroenaa nadjainaa Hoedaw wallazieena aamanoe ma'ahoe bierahmatiem miennaa wa nadjainaahoem mien 'azaabien ghalieez
11:58 Toen Ons bevel kwam, redde Wij Hoed en degenen die met hem geloofden. Dit als barmhartigheid van Ons en Wij hebben hen gered van een zeer zware straf.

وَ تِلۡکَ عَادٌ ۟ۙ جَحَدُوۡا بِاٰیٰتِ رَبِّہِمۡ وَ عَصَوۡا رُسُلَہٗ وَ اتَّبَعُوۡۤا اَمۡرَ کُلِّ جَبَّارٍ عَنِیۡدٍ ﴿۹۵﴾
Wa tielka 'aad, djahadoe bie Aayaatie Rabbiehiem wa 'asaw Roesoelahoe wattaba'oeo amra koellie djabbaarien 'anieed
11:59 En dit was (het einde van) het volk Aad. Ze verwierpen de tekenen van hun Heer en ze waren ongehoorzaam aan Zijn boodschappers. Ze volgenden (slechts) het bevel van elke koppige tiran.

وَ اُتۡبِعُوۡا فِیۡ ہٰذِہِ الدُّنۡیَا لَعۡنَۃً وَّ یَوۡمَ الۡقِیٰمَۃِ ؕ اَلَاۤ اِنَّ عَادًا کَفَرُوۡا رَبَّہُمۡ ؕ اَلَا بُعۡدًا لِّعَادٍ قَوۡمِ ہُوۡدٍ ﴿۰۶﴾
Wa oetbie'oe fiee haaziehied doenyaa la'nataw wa Yawmal Qieyaamah; alaaa ienna 'Aadan kafaroe Rabbahoem; alaa boe'dal lie 'Aadien qawmien Hoed
11:60 Ze werden gedurende deze wereld gevolgd door een vloek (van Allah) en ook op de dag van de wederopstanding zal dit het geval zijn. Geen twijfel! Het volk Aad geloofde niet in hun Heer, dus weg met het volk Aad, het volk van Hoed! (Notitie: De vloek van Allah is dat men buiten de genade van Allah valt.)

وَ اِلٰی ثَمُوۡدَ اَخَاہُمۡ صٰلِحًا ۘ قَالَ یٰقَوۡمِ اعۡبُدُوا اللّٰہَ مَا لَکُمۡ مِّنۡ اِلٰہٍ غَیۡرُہٗ ؕ ہُوَ اَنۡشَاَکُمۡ مِّنَ الۡاَرۡضِ وَ اسۡتَعۡمَرَکُمۡ فِیۡہَا فَاسۡتَغۡفِرُوۡہُ ثُمَّ تُوۡبُوۡۤا اِلَیۡہِ ؕ اِنَّ رَبِّیۡ قَرِیۡبٌ مُّجِیۡبٌ ﴿۱۶﴾
Wa ielaa Samoeda aghaahoem Saaliehaa; qaala yaa qawmie' boedoel laaha maa lakoem mien ielaahiem ghairoehoe Hoewa ansha akoem mienal ardie wasta' marakoem fieehaa fastaghfieroehoe soemma toeboeo ielaih; ienna Rabbiee Qarieeboem Moedjieeb
11:61 En tot het volk Thamoed zonden Wij hun broeder Salih. Hij zei: "O mijn volk! Aanbidt Allah, er is voor jullie geen enkel andere deïteit dan Hij. Hij heeft jullie van de aarde gemaakt en Hij heeft jullie erop gevestigd. Dus vraag Zijn vergiffenis en wendt je in berouw tot Hem. Voorzeker, mijn Heer is nabij, Hij hoort alles aan."

قَالُوۡا یٰصٰلِحُ قَدۡ کُنۡتَ فِیۡنَا مَرۡجُوًّا قَبۡلَ ہٰذَاۤ اَتَنۡہٰنَاۤ اَنۡ نَّعۡبُدَ مَا یَعۡبُدُ اٰبَآؤُنَا وَ اِنَّنَا لَفِیۡ شَکٍّ مِّمَّا تَدۡعُوۡنَاۤ اِلَیۡہِ مُرِیۡبٍ ﴿۲۶﴾
Qaaloe yaa Saaliehoe qad koenta fieenaa mardjoewwan qabla haazaaa atanhaanaaa an na'boe da maa ya'boedoe aabaaa'oenaa wa iennanaa lafiee shakkiem miemmaa tad'oenaaa ielaihie moerieeb
11:62 En ze zeiden: "O Salih! Waarlijk, hiervoor behoorde je tot ons. Jij was degene waarop we ons vertrouwen hadden gesteld. Verbied je hetgeen te aanbidden wat onze vaders aanbaden? Voorzeker, we twijfelen over hetgeen waar je ons naar toeroept. (Notitie: Salih was een rechtvaardige persoon. Hij had aanzien en zijn volk vertrouwde hem, totdat de openbaringen kwamen.)

قَالَ یٰقَوۡمِ اَرَءَیۡتُمۡ اِنۡ کُنۡتُ عَلٰی بَیِّنَۃٍ مِّنۡ رَّبِّیۡ وَ اٰتٰىنِیۡ مِنۡہُ رَحۡمَۃً فَمَنۡ یَّنۡصُرُنِیۡ مِنَ اللّٰہِ اِنۡ عَصَیۡتُہٗ ۟ فَمَا تَزِیۡدُوۡنَنِیۡ غَیۡرَ تَخۡسِیۡرٍ ﴿۳۶﴾
Qaala yaa qawmie ara'aytoem ien koentoe 'alaa baiyienatiem mier Rabbiee wa aataaniee mienhoe rahmatan famay yansoeroeniee mienal laahie ien 'asaitoehoe famaa tazieedoenaniee ghaira taghsieer
11:63 Hij zei: "O mijn volk! Zien jullie niet dat ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer berust? Hij heeft mij van Zijn barmhartigheid (de profeetschap en de openbaring) gegeven. Wie kan mij dan helpen tegen Allah als ik hem ongehoorzaam? Jullie zullen mij alleen maar verlies toebrengen."

وَ یٰقَوۡمِ ہٰذِہٖ نَاقَۃُ اللّٰہِ لَکُمۡ اٰیَۃً فَذَرُوۡہَا تَاۡکُلۡ فِیۡۤ اَرۡضِ اللّٰہِ وَ لَا تَمَسُّوۡہَا بِسُوۡٓءٍ فَیَاۡخُذَکُمۡ عَذَابٌ قَرِیۡبٌ ﴿۴۶﴾
Wa yaa qawmie haaziehiee naaqatoel laahie lakoem aayatan fazaroehaa taakoel fieee ardiel laahie wa laa tamassoehaa biesoeo'ien fa yaaghoezakoem azaaboen qarieeb
11:64 "En O mijn volk! Dit is een vrouwelijke kameel van Allah. Zij is voor jullie een teken. Laat haar eten op de aarde van Allah, en doe haar geen kwaad aan. Anders zal de naderende onheil jullie omsingelen." (Notitie: Het was een grote kameel, dat veel melk gaf zodat het hele volk van melk werd voorzien.)

فَعَقَرُوۡہَا فَقَالَ تَمَتَّعُوۡا فِیۡ دَارِکُمۡ ثَلٰثَۃَ اَیَّامٍ ؕ ذٰلِکَ وَعۡدٌ غَیۡرُ مَکۡذُوۡبٍ ﴿۵۶﴾
Fa 'aqaroehaa faqaala tamatta'oe fiee daariekoem salaasata aiyaamien zaalieka wa'doen ghairoe makzoeb
11:65 Maar ze doodde haar. Hij (Salih) zei: "Geniet nog drie dagen in jullie huizen. (De straf) dat is een toezegging waarvoor niet kan worden gevlucht." (Notite zie ook: 27:47)

فَلَمَّا جَآءَ اَمۡرُنَا نَجَّیۡنَا صٰلِحًا وَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا مَعَہٗ بِرَحۡمَۃٍ مِّنَّا وَ مِنۡ خِزۡیِ یَوۡمِئِذٍ ؕ اِنَّ رَبَّکَ ہُوَ الۡقَوِیُّ الۡعَزِیۡزُ ﴿۶۶﴾
Falammaa djaaa'a amroenaa nadjdjainaa Saaliehaw wal lazieena aamanoe ma'ahoe bierahmatiem miennaa wa mien ghiezyie Yawmie'iez ienna Rabbaka Hoewal Qawieyyoel 'Azieez
11:66 Dus toen Ons bevel kwam, redden Wij Salih en degenen die met hem geloofden. Dit als barmhartigheid van Ons en Wij hebben hen gered van de vernedering van die dag (de dag des oordeels). Voorzeker, jou Heer is Al-Qawiy (Degene Die boven alle beperkingen staat. Zijn kracht is oppermachtig, onbeperkt en onuitputtelijk), Al-Aziz (Al-machtig). (Notitie: Allah heeft door zijn barmhartigheid leiding gestuurd en daardoor Salih en de gelovigen gered van het begaan van onrecht. Ze zijn daarom gered van de vernedering op de dag des oordeels. Jawma-Iezien wordt in de Koran gerefreerd naar de dag des oordeels. Zie 70:11, 75:22, 99:6)

وَ اَخَذَ الَّذِیۡنَ ظَلَمُوا الصَّیۡحَۃُ فَاَصۡبَحُوۡا فِیۡ دِیَارِہِمۡ جٰثِمِیۡنَ ﴿۷۶﴾
Wa aghazal lazieena zalamoes saihatoe fa asbahoe fiee dieyaariehiem djaasiemieena
11:67 En de misdadigers werden gegrepen door de donder (het geluid van de bliksem). Ze vielen dood neer, uitgestrekt in hun huizen. (Notitie: De straf die het volk Thamoed kreeg was op basis van aardbeving en bliksem/donder, zie ook 7:78.)

کَاَنۡ لَّمۡ یَغۡنَوۡا فِیۡہَا ؕ اَلَاۤ اِنَّ ثَمُوۡدَا۠ کَفَرُوۡا رَبَّہُمۡ ؕ اَلَا بُعۡدًا لِّثَمُوۡدَ ﴿۸۶﴾
Ka al lam yaghnaw fieehaaa; alaaa ienna Samoeda kafaroe Rabbahoem; alaa boe'dal lie Samoed.
11:68 Het was alsof ze nooit erin geleefd hadden. Aanschouw! Voorzeker, het volk Thamoed geloofde niet in hun Heer, dus weg met Thamoed!

وَ لَقَدۡ جَآءَتۡ رُسُلُنَاۤ اِبۡرٰہِیۡمَ بِالۡبُشۡرٰی قَالُوۡا سَلٰمًا ؕ قَالَ سَلٰمٌ فَمَا لَبِثَ اَنۡ جَآءَ بِعِجۡلٍ حَنِیۡذٍ ﴿۹۶﴾
Wa laqad djaaa'at Roesoeloenaaa Ibraahieema bielboeshraa qaaloe salaaman qaala salaamoen famaa labiesa an djaaa'a bie'iedjlien hanieez
11:69 Voorzeker, Onze boodschappers (engelen) kwamen naar Ibrahiem (Abraham) met goed nieuws. Ze zeiden: "Selaam." (vrede) Hij zei: "Selaam." Vervolgens bracht hij een geroosterd kalf (voor hen).

فَلَمَّا رَاٰۤ اَیۡدِیَہُمۡ لَا تَصِلُ اِلَیۡہِ نَکِرَہُمۡ وَ اَوۡجَسَ مِنۡہُمۡ خِیۡفَۃً ؕ قَالُوۡا لَا تَخَفۡ اِنَّاۤ اُرۡسِلۡنَاۤ اِلٰی قَوۡمِ لُوۡطٍ ﴿۰۷﴾
Falammaa ra aaa aidieyahoem laa tasieloe ielaihie nakierahoem wa awdjasa mienhoem ghieefah; qaaloe laa taghaf iennaaa oersielnaaa ielaa qawmie Loet
11:70 Echter, toen hij zag dat ze er niet van aten, werd hij wantrouwig en bang van hen. Ze zeiden: "Wees niet bang. Wij komen voor het volk van Loeth (Lot)."

وَ امۡرَاَتُہٗ قَآئِمَۃٌ فَضَحِکَتۡ فَبَشَّرۡنٰہَا بِاِسۡحٰقَ ۙ وَ مِنۡ وَّرَآءِ اِسۡحٰقَ یَعۡقُوۡبَ ﴿۱۷﴾
Wamra atoehoe qaaa'iematoen fadahiekat fabashsharnaahaa bie Ishaaqa wa miew waraaa'ie Ishaaqa Ya'qoeb
11:71 En zijn vrouw stond erbij en lachte. Vervolgens gaven Wij haar het goede nieuws van (de geboorte van hun zoon) Izaak en na de (geboorte van) Izaak, (de geboorte van hun zoon) Yaqoeb (Jakob).

قَالَتۡ یٰوَیۡلَتٰۤیءَ اَلِدُ وَ اَنَا عَجُوۡزٌ وَّ ہٰذَا بَعۡلِیۡ شَیۡخًا ؕ اِنَّ ہٰذَا لَشَیۡءٌ عَجِیۡبٌ ﴿۲۷﴾
Qaalat yaa wailataaa 'aaliedoe wa ana 'adjoezoew wa haaza ba'liee shaighan ienna haazaa lashai'oen 'adjieeb
11:72 Ze zei: "Wee mij! Zal ik een kind baren terwijl ik een oude vrouw ben en deze, mijn echtgenoot, een oude man is? Voorzeker, dat is zeker iets wonderbaarlijk."

قَالُوۡۤا اَتَعۡجَبِیۡنَ مِنۡ اَمۡرِ اللّٰہِ رَحۡمَتُ اللّٰہِ وَ بَرَکٰتُہٗ عَلَیۡکُمۡ اَہۡلَ الۡبَیۡتِ ؕ اِنَّہٗ حَمِیۡدٌ مَّجِیۡدٌ ﴿۳۷﴾
Qaaloeo ata'djabieena mien amriel laahie rahmatoel laahie wa barakaatoehoe 'alaikoem Ahlal Bayt; iennahoe Hamieedoen Madjieed
11:73 Zij (de Engelen) zeiden: "Verbaas jij je over de beslissing van Allah? O mensen van dit huis, Allah's barmhartigheid en Zijn zegening rusten op jullie. Hij is Hamied (de Bezitter van alle dank en eer. Degene die het meest geprezen wordt en waardig is om geprezen te worden), Madjied (Al-Majeed is de enige die alle lof en eer verdient vanwege Zijn uitmuntendheid in zowel Zijn Wezen als Daden.)

فَلَمَّا ذَہَبَ عَنۡ اِبۡرٰہِیۡمَ الرَّوۡعُ وَ جَآءَتۡہُ الۡبُشۡرٰی یُجَادِلُنَا فِیۡ قَوۡمِ لُوۡطٍ ﴿۴۷﴾
Falammaa zahaba an Ibraahieemar raw'oe wa djaaa'at hoel boeshraaa yoedjaadieloenaa fiee qawmie Loet
11:74 En toen Ibrahiem geen angst meer had, en het goede nieuws hem had bereikt, sprak hij met Ons over het volk van Loeth (Lot).

اِنَّ اِبۡرٰہِیۡمَ لَحَلِیۡمٌ اَوَّاہٌ مُّنِیۡبٌ ﴿۵۷﴾
Inna Ibraahieema la halieemoen awwaahoen moenieeb
11:75 Voorzeker, Ibrahiem was zeker verdraagzaam, medelevend en berouwvol (terugkerend naar Allah).

یٰۤـاِبۡرٰہِیۡمُ اَعۡرِضۡ عَنۡ ہٰذَا ۚ اِنَّہٗ قَدۡ جَآءَ اَمۡرُ رَبِّکَ ۚ وَ اِنَّہُمۡ اٰتِیۡہِمۡ عَذَابٌ غَیۡرُ مَرۡدُوۡدٍ ﴿۶۷﴾
Yaaa Ibraahieemoe a'ried 'an haazaaa iennahoe qad djaaa'a amroe Rabbieka wa iennahoem aatieehiem 'azaaboen ghairoen mardoed
11:76 O Ibrahiem! Wend je hier van af! Voorzeker, het bevel van jouw Heer is al gegeven. Voorzeker, er zal een straf tot hen komen waarvoor ze zich niet kunnen beschermen.

وَ لَمَّا جَآءَتۡ رُسُلُنَا لُوۡطًا سِیۡٓءَ بِہِمۡ وَ ضَاقَ بِہِمۡ ذَرۡعًا وَّ قَالَ ہٰذَا یَوۡمٌ عَصِیۡبٌ ﴿۷۷﴾
Wa lammaa djaaa'at Roesoeloenaa Loetan sieee'a biehiem wa daaqa biehiem zar'aw wa qaala haazaa yawmoen 'asieeb
11:77 En toen Onze boodschappers tot Loeth kwamen, voelde hij zich bezorgd, benauwd en ongemakkelijk voor hen. Hij zei: "Dit is een pijnlijke dag."

وَ جَآءَہٗ قَوۡمُہٗ یُہۡرَعُوۡنَ اِلَیۡہِ ؕ وَ مِنۡ قَبۡلُ کَانُوۡا یَعۡمَلُوۡنَ السَّیِّاٰتِ ؕ قَالَ یٰقَوۡمِ ہٰۤؤُلَآءِ بَنَاتِیۡ ہُنَّ اَطۡہَرُ لَکُمۡ فَاتَّقُوا اللّٰہَ وَ لَا تُخۡزُوۡنِ فِیۡ ضَیۡفِیۡ ؕ اَلَـیۡسَ مِنۡکُمۡ رَجُلٌ رَّشِیۡدٌ ﴿۸۷﴾
Wa djaaa'ahoe qawmoehoe yoehra'oena ielaihie wa mien qabloe kaanoe ya'maloenas saiyieaat; qaala yaa qawmie haaa'oelaaa'ie banaatiee hoenna atharoe lakoem fattaqoel laaha wa laa toeghzoenie fiee daifiee alaisa mien-koem radjoeloer rashieed
11:78 En zijn volk kwam haastig tot hem, terwijl ze ervoor slechte daden hadden verricht. Hij zei: "O mijn volk! Dit zijn mijn dochters, ze zijn reiner voor jullie. Dus vrees Allah en verneder me niet voor mijn gasten. Is er geen enkele man tussen jullie met een gezond verstand?"

قَالُوۡا لَقَدۡ عَلِمۡتَ مَا لَنَا فِیۡ بَنٰتِکَ مِنۡ حَقٍّ ۚ وَ اِنَّکَ لَتَعۡلَمُ مَا نُرِیۡدُ ﴿۹۷﴾
Qaaloe laqad 'aliemta maa lanaa fiee banaatieka mien haqq, wa iennaka lata'lamoe maa noerieed
11:79 Ze zeiden: "Waarlijk, jij weet dat wij geen enkele behoefte hebben op je dochters. Voorzeker, jij weet wat we willen."

قَالَ لَوۡ اَنَّ لِیۡ بِکُمۡ قُوَّۃً اَوۡ اٰوِیۡۤ اِلٰی رُکۡنٍ شَدِیۡدٍ ﴿۰۸﴾
Qaala law anna liee biekoem qoewwatan aw aawieee ielaa roeknien shadieed
11:80 Hij zei: "Had ik maar macht over jullie of kon ik maar beroep doen op een sterke helper (Allah)."

قَالُوۡا یٰلُوۡطُ اِنَّا رُسُلُ رَبِّکَ لَنۡ یَّصِلُوۡۤا اِلَیۡکَ فَاَسۡرِ بِاَہۡلِکَ بِقِطۡعٍ مِّنَ الَّیۡلِ وَ لَا یَلۡتَفِتۡ مِنۡکُمۡ اَحَدٌ اِلَّا امۡرَاَتَکَ ؕ اِنَّہٗ مُصِیۡبُہَا مَاۤ اَصَابَہُمۡ ؕ اِنَّ مَوۡعِدَہُمُ الصُّبۡحُ ؕ اَلَـیۡسَ الصُّبۡحُ بِقَرِیۡبٍ ﴿۱۸﴾
Qaaloe yaa Loetoe iennaa Roesoeloe Rabbieka lay yasieloe ielaika fa asrie bie ahlieka bieqiet 'iem mienal lailie wa laa yaltafiet mien-koem ahadoen iellam ra ataka iennahoe moesieeboehaa maaa asaabahoem; ienna maw'ie dahoemoes soebh; alaisas soebhoe bieqarieeb
11:81 Zij (de Engelen) zeiden: "O Loeth! Voorzeker, wij zijn de boodschappers van jouw Heer. Nooit zullen ze (meer) tot jou kunnen komen. Vertrek dus met jou familie, met uitzondering van je vrouw, gedurende de nacht en laat niemand achterom kijken. Voorzeker, het zelfde zal haar overkomen, wat hen zal overkomen. Hun toegezegde tijd is in de ochtend. Zie, is de ochtend niet nabij?

فَلَمَّا جَآءَ اَمۡرُنَا جَعَلۡنَا عَالِیَہَا سَافِلَہَا وَ اَمۡطَرۡنَا عَلَیۡہَا حِجَارَۃً مِّنۡ سِجِّیۡلٍ ۬ۙ مَّنۡضُوۡدٍ ﴿۲۸﴾
Falammaa djaaa'a amroenaa dja'alnaa 'aalieyahaa saafielahaa wa amtarnaa 'alaihaa hiedjaaratam mien siedjdjieeliem mandoed
11:82 Toen Ons bevel dus kwam, keerden Wij het (de stad) ondersteboven. En Wij lieten stenen van Sijjil (gebakken klei) op hen regenen, bedekking op bedekking.

مُّسَوَّمَۃً عِنۡدَ رَبِّکَ ؕ وَ مَا ہِیَ مِنَ الظّٰلِمِیۡنَ بِبَعِیۡدٍ ﴿۳۸﴾
Moesawwamatan 'ienda Rabbiek; wa maa hieya mienaz zaaliemena bieba'ieed
11:83 (De stenen waren) gemarkeerd door jouw Heer. En weet dat het (de straf) niet ver is voor de misdadigers. (Notitie: volgens de overlevering stond op ieder steen de naam van de persoon erop voor wie hij bedoeld was.)

وَ اِلٰی مَدۡیَنَ اَخَاہُمۡ شُعَیۡبًا ؕ قَالَ یٰقَوۡمِ اعۡبُدُوا اللّٰہَ مَا لَکُمۡ مِّنۡ اِلٰہٍ غَیۡرُہٗ ؕ وَ لَا تَنۡقُصُوا الۡمِکۡیَالَ وَ الۡمِیۡزَانَ اِنِّیۡۤ اَرٰىکُمۡ بِخَیۡرٍ وَّ اِنِّیۡۤ اَخَافُ عَلَیۡکُمۡ عَذَابَ یَوۡمٍ مُّحِیۡطٍ ﴿۴۸﴾
Wa ielaa Madyana aghaahoem Shoe'aibaa; qaala yaa qawmie' boedoel laaha maa lakoem mien ielaahien ghairoehoe wa laa tanqoesoel miekyaala walmieezaan; iennieee araakoem bieghairiew wa ienniee aghaafoe 'alaikoem 'azaaba Yawmiem moehieet
11:84 En tot (de inwoners van de stad) Madyan (zonden Wij) hun broeder Shoeaib. Hij zei: "O mijn volk! Aanbid Allah, er is voor jullie geen enkel andere deïteit dan Hij. En verminder de maat of het gewicht niet (tijdens de handel). Voorzeker, ik zie jullie nu in welvaart, maar ik vrees de straf voor jullie op een allesomvattende dag."

وَ یٰقَوۡمِ اَوۡفُوا الۡمِکۡیَالَ وَ الۡمِیۡزَانَ بِالۡقِسۡطِ وَ لَا تَبۡخَسُوا النَّاسَ اَشۡیَآءَہُمۡ وَ لَا تَعۡثَوۡا فِی الۡاَرۡضِ مُفۡسِدِیۡنَ ﴿۵۸﴾
Wa yaa qawmie awfoel miekyaala walmieezaana bielqiestie wa laa tabghasoen naasa ashyaaa'ahoem wa laa ta'saw fiel ardie moefsiedieen
11:85 "En O mijn volk! Geef de volledige maat en weeg eerlijk. Ontneem de dingen niet van de mensen. En richt geen onheil op aarde door verderf te zaaien."

بَقِیَّتُ اللّٰہِ خَیۡرٌ لَّکُمۡ اِنۡ کُنۡتُمۡ مُّؤۡمِنِیۡنَ ۬ۚ وَ مَاۤ اَنَا عَلَیۡکُمۡ بِحَفِیۡظٍ ﴿۶۸﴾
Baqieyyatoel laahie ghairoel lakoem ien koentoem moe'mienieen; wa maa ana 'alaikoem biehafieez
11:86 "Wat Allah voor jullie heeft toegekend is beter voor jullie, als jullie (beweren) gelovig (te) zijn. En ik ben geen beschermer voor jullie (tegen Allah)."

قَالُوۡا یٰشُعَیۡبُ اَصَلٰوتُکَ تَاۡمُرُکَ اَنۡ نَّتۡرُکَ مَا یَعۡبُدُ اٰبَآؤُنَاۤ اَوۡ اَنۡ نَّفۡعَلَ فِیۡۤ اَمۡوَالِنَا مَا نَشٰٓؤُاؕ اِنَّکَ لَاَنۡتَ الۡحَلِیۡمُ الرَّشِیۡدُ ﴿۷۸﴾
Qaaloe yaa Shoe'ayboe 'a salaatoeka ta'moeroeka an natroeka maa ya'boedoe aabaaa'oenaaa aw an naf'ala fieee amwaalienaa maa nashaaa'oe iennaka la antal halieemoer rashieed
11:87 Ze zeiden: "O Shoeaib! Beveelt jou gebeden (, de zogenaamde opgelegde wetgeving,) dat wij datgeen wat onze vaders aanbaden moeten verlaten? En dat wij met onze bezittingen niet kunnen doen wat we ermee willen doen? Voorwaar, jij bent zeker medelevend en verstandig (sarcastisch bedoeld)!

قَالَ یٰقَوۡمِ اَرَءَیۡتُمۡ اِنۡ کُنۡتُ عَلٰی بَیِّنَۃٍ مِّنۡ رَّبِّیۡ وَ رَزَقَنِیۡ مِنۡہُ رِزۡقًا حَسَنًا ؕ وَ مَاۤ اُرِیۡدُ اَنۡ اُخَالِفَکُمۡ اِلٰی مَاۤ اَنۡہٰکُمۡ عَنۡہُ ؕ اِنۡ اُرِیۡدُ اِلَّا الۡاِصۡلَاحَ مَا اسۡتَطَعۡتُ ؕ وَ مَا تَوۡفِیۡقِیۡۤ اِلَّا بِاللّٰہِ ؕعَلَیۡہِ تَوَکَّلۡتُ وَ اِلَیۡہِ اُنِیۡبُ ﴿۸۸﴾
Qaala yaa qawmie ara'aitoem ien koentoe 'alaa baiyienatiem mier Rabbiee wa razaqaniee mienhoe riezqan hasanaa; wa maaa oerieedoe an oeghaaliefakoem ielaa maaa anhaakoem 'anh; ien oerieedoe iellal ieslaaha mastata't; wa maa tawfieeqieee iellaa biellaah; 'alaihie tawakkaltoe wa ielaihie oenieeb
11:88 Hij zei: "O mijn volk! Zien jullie niet dat ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer berust? Hij heeft mij Zijn zegening (de profeetschap en de openbaring) gegeven. Ik wens niet, in tegenstelling tot jullie, om hetgeen te doen wat ik jullie verbied. Ik wil slechts hervormen, zoveel mogelijk ik kan. Mijn succes ligt alleen bij Allah. Op Hem stel ik mijn vertrouwen en tot Hem keer ik terug.

وَ یٰقَوۡمِ لَا یَجۡرِمَنَّکُمۡ شِقَاقِیۡۤ اَنۡ یُّصِیۡبَکُمۡ مِّثۡلُ مَاۤ اَصَابَ قَوۡمَ نُوۡحٍ اَوۡ قَوۡمَ ہُوۡدٍ اَوۡ قَوۡمَ صٰلِحٍ ؕ وَ مَا قَوۡمُ لُوۡطٍ مِّنۡکُمۡ بِبَعِیۡدٍ ﴿۹۸﴾
Wa yaa qawmie laa yadjrie mannakoem shieqaaqieee ay yoesieebakoem miesloe maaa asaaba qawma Noehien aw qawma Hoedien aw qawma Saalieh; wa maa qawmoe Loetiem mien-koem bieba'ieed
11:89 "O mijn volk! Laat ons conflict niet leiden tot het zelfde wat het volk van Noeh, of het volk van Hoed, of het volk van Salih is overkomen. En (de vernietiging van) het volk van Loeth is niet zo lang geleden gebeurt.

وَ اسۡتَغۡفِرُوۡا رَبَّکُمۡ ثُمَّ تُوۡبُوۡۤا اِلَیۡہِ ؕ اِنَّ رَبِّیۡ رَحِیۡمٌ وَّدُوۡدٌ ﴿۰۹﴾
Wastaghfieroe Rabbakoem soemma toeboeo ielaih; ienna Rabbiee Rahieemoew wadoed
11:90 En vraag om vergiffenis aan jullie Heer, wendt jezelf in berouw tot Hem. Voorzeker, mijn Heer is Ar-Rahiem (zeer Barmhartig naar gelovigen toe), AL-Wadoed (meest Liefdevol)."

قَالُوۡا یٰشُعَیۡبُ مَا نَفۡقَہُ کَثِیۡرًا مِّمَّا تَقُوۡلُ وَ اِنَّا لَنَرٰىکَ فِیۡنَا ضَعِیۡفًا ۚ وَ لَوۡ لَا رَہۡطُکَ لَرَجَمۡنٰکَ ۫ وَ مَاۤ اَنۡتَ عَلَیۡنَا بِعَزِیۡزٍ ﴿۱۹﴾
Qaaloe yaa Shoe'aiboe maa nafqahoe kasieeram miemmaa taqoeloe wa iennaa lanaraaka fieenaa da'ieefaw wa law laa rahtoeka laradjamnaaka wa maaa anta 'alainaa bie'azieez
11:91 Ze zeiden: "O Shoeaib! Wij begrijpen niet zo veel van wat je zegt. En voorwaar, wij zien jou als zwak. En als het niet vanwege jouw familie was, dan hadden wij jou zeker gestenigd. En jij bent niet sterk genoeg tegen ons."

قَالَ یٰقَوۡمِ اَرَہۡطِیۡۤ اَعَزُّ عَلَیۡکُمۡ مِّنَ اللّٰہِ ؕ وَ اتَّخَذۡتُمُوۡہُ وَرَآءَکُمۡ ظِہۡرِیًّا ؕ اِنَّ رَبِّیۡ بِمَا تَعۡمَلُوۡنَ مُحِیۡطٌ ﴿۲۹﴾
Qaala yaa qawmie arahtieee a'azzoe 'alaikoem mienal laahie wattaghaztoemoehoe waraaa'akoem ziehrieyyan ienna Rabbiee biemaa ta'maloena moehieet
11:92 Hij zei: "O mijn volk! Is mijn familie machtiger voor jullie dan Allah? Jullie hebben Hem (Allah) de rug toegekeerd. Voorzeker, mijn Heer is alles omvattend over wat jullie doen."

وَ یٰقَوۡمِ اعۡمَلُوۡا عَلٰی مَکَانَتِکُمۡ اِنِّیۡ عَامِلٌ ؕ سَوۡفَ تَعۡلَمُوۡنَ ۙ مَنۡ یَّاۡتِیۡہِ عَذَابٌ یُّخۡزِیۡہِ وَ مَنۡ ہُوَ کَاذِبٌ ؕ وَ ارۡتَقِبُوۡۤا اِنِّیۡ مَعَکُمۡ رَقِیۡبٌ ﴿۳۹﴾
Wa yaa qawmie' maloe 'alaa makaanatiekoem ienniee 'aamieloen sawfa ta'lamoena may ya'tieehie 'azaaboey yoeghzieehie wa man hoewa kaazieb; wartaqieboeo iennniee ma'akoem raqieeb
11:93 En: "O mijn volk! Werk op jullie manier, voorzeker ik werk op mijn manier. Spoedig zullen jullie weten op wie er een straf zal komen dat hem zal vernederen en wie een leugenaar is. En wacht maar! Voorzeker, ik wacht ook."

وَ لَمَّا جَآءَ اَمۡرُنَا نَجَّیۡنَا شُعَیۡبًا وَّ الَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا مَعَہٗ بِرَحۡمَۃٍ مِّنَّا وَ اَخَذَتِ الَّذِیۡنَ ظَلَمُوا الصَّیۡحَۃُ فَاَصۡبَحُوۡا فِیۡ دِیَارِہِمۡ جٰثِمِیۡنَ ﴿۴۹﴾
Wa lammaa djaaa'a amroenaa nadjdjainaa shoe'aibaw wal lazieena aamanoe ma'ahoe bierahmatiem miennaa wa aghazatiel lazieena zalamoes saihatoe fa asbahoe fiee dieyaariehiem djaasiemieen
11:94 En toen Ons bevel kwam, redden Wij Shoeaib en degenen die met hem geloofden als Barmhartigheid van Ons. En de donderslag greep de misdadigers en ze vielen dood neer, uitgestrekt in hun huizen.

کَاَنۡ لَّمۡ یَغۡنَوۡا فِیۡہَا ؕ اَلَا بُعۡدًا لِّمَدۡیَنَ کَمَا بَعِدَتۡ ثَمُوۡدُ ﴿۵۹﴾
Ka-al-lam yaghnaw fieehaaa; alaa boe'dal lie Madyana Kamaa ba'iedat Samoed
11:95 Het was alsof ze er nooit in hadden geleefd. Dus weg met Madyan, net zoals de Thamoed opgeruimd is!

وَ لَقَدۡ اَرۡسَلۡنَا مُوۡسٰی بِاٰیٰتِنَا وَ سُلۡطٰنٍ مُّبِیۡنٍ ﴿۶۹﴾
Wa laqad arsalnaa Moesaa bie Aayaatienaa wa soeltaaniem moebieen
11:96 En voorzeker, wij zonden Moesa met Onze Tekenen en met duidelijk gezag

اِلٰی فِرۡعَوۡنَ وَ مَلَا۠ئِہٖ فَاتَّبَعُوۡۤا اَمۡرَ فِرۡعَوۡنَ ۚ وَ مَاۤ اَمۡرُ فِرۡعَوۡنَ بِرَشِیۡدٍ ﴿۷۹﴾
Ilaa Fier'awna wa mala'iehiee fattaba'oeo amra Fier'awna wa maaa amroe Fier'awna bierashieed
11:97 tot Farao en zijn ministers. Echter ze volgden het bevel van Farao. Ondanks dat het bevel van Farao niet rechtvaardig was.

یَقۡدُمُ قَوۡمَہٗ یَوۡمَ الۡقِیٰمَۃِ فَاَوۡرَدَہُمُ النَّارَ ؕ وَ بِئۡسَ الۡوِرۡدُ الۡمَوۡرُوۡدُ ﴿۸۹﴾
Yaqdoemoe qawmahoe Yawmal Qieyaamatie fa awrada hoemoen Naara wa bie'sal wierdoel mawroed
11:98 Op de dag van de herrijzing zal Hij voor zijn volk lopen en hen leiden naar het vuur. En zeer ellendig is de plaats waar naartoe ze geleid worden!

وَ اُتۡبِعُوۡا فِیۡ ہٰذِہٖ لَعۡنَۃً وَّ یَوۡمَ الۡقِیٰمَۃِ ؕ بِئۡسَ الرِّفۡدُ الۡمَرۡفُوۡدُ ﴿۹۹﴾
Wa oetbie'oe fiee haaziehiee la'nataw wa Yawmal Qieyaamah; bie'sar riefdoel marfoed
11:99 En ze werden gedurende deze wereld gevolgd door een vloek (van Allah) en ook op de dag van de opstanding. Zeer ellendig is het cadeau wat hen zal worden gegeven. (Notitie: de vloek van Allah, is dat men buiten de genade van Allah valt.)

ذٰلِکَ مِنۡ اَنۡۢبَآءِ الۡقُرٰی نَقُصُّہٗ عَلَیۡکَ مِنۡہَا قَآئِمٌ وَّ حَصِیۡدٌ ﴿۰۰۱﴾
Zaalieka mien ambaaa'iel qoeraa naqoessoehoe 'alaika mienhaa qaaa'iemoew wa hasieed
11:100 Dat zijn de gebeurtenissen van de steden die Wij aan jou openbaren. Sommige van deze staan nog overeind terwijl anderen met de grond vlak zijn gemaakt.

وَ مَا ظَلَمۡنٰہُمۡ وَ لٰکِنۡ ظَلَمُوۡۤا اَنۡفُسَہُمۡ فَمَاۤ اَغۡنَتۡ عَنۡہُمۡ اٰلِہَتُہُمُ الَّتِیۡ یَدۡعُوۡنَ مِنۡ دُوۡنِ اللّٰہِ مِنۡ شَیۡءٍ لَّمَّا جَآءَ اَمۡرُ رَبِّکَ ؕ وَ مَا زَادُوۡہُمۡ غَیۡرَ تَتۡبِیۡبٍ ﴿۱۰۱﴾
Wa maa zalamnaahoem wa laakien zalamoeo anfoesahoem famaaa aghnat 'anhoem aaliehatoehoemoel latiee yad'oena mien doeniel laahie mien shai'iel lammaa djaaa'a amroe Rabbieka wa maa zaadoehoem ghaira tatbieeb
11:101 En Wij hebben hen geen enkel onrecht aangedaan, zij hebben zichzelf onrecht aangedaan. Toen het bevel van jouw Heer kwam, hielpen hun goden, die zij naast Allah aanriepen, hen in niets. En ze hebben hen alleen maar vernietiging toebracht."

وَ کَذٰلِکَ اَخۡذُ رَبِّکَ اِذَاۤ اَخَذَ الۡقُرٰی وَ ہِیَ ظَالِمَۃٌ ؕ اِنَّ اَخۡذَہٗۤ اَلِیۡمٌ شَدِیۡدٌ ﴿۲۰۱﴾
Wa kazaalieka aghzoe Rabbieka iezaaa aghazal qoeraa wa hieya zaaliemah; ienna aghzahoeo alieemoen shadieed
11:102 En dit is de wijze hoe jouw Heer de steden grijpt, wanneer ze misdaden plegen. Voorzeker, Zijn aanval is pijnlijk en heftig.

اِنَّ فِیۡ ذٰلِکَ لَاٰیَۃً لِّمَنۡ خَافَ عَذَابَ الۡاٰخِرَۃِ ؕ ذٰلِکَ یَوۡمٌ مَّجۡمُوۡعٌ ۙ لَّہُ النَّاسُ وَ ذٰلِکَ یَوۡمٌ مَّشۡہُوۡدٌ ﴿۳۰۱﴾
Inna fiee zaalieka la aayatal lieman ghaafa 'azaabal Aaghierah; zaalieka Yawmoem madjmoe'oel lahoen naasoe wa zaalieka Yawmoem mashhoed
11:103 Voorzeker, daarin (de gebeurtenissen) is zeker een teken voor degenen die de straf van het Hiernamaals vreest. Dat is een dag waarop de gehele mensheid verzameld wordt en waarop getuigt wordt (over alle daden).

وَ مَا نُؤَخِّرُہٗۤ اِلَّا لِاَجَلٍ مَّعۡدُوۡدٍ ﴿۴۰۱﴾
Wa maa noe'aghghieroehoeo iellaa lie adjaliem ma'doed
11:104 En Wij houden het (de dag des oordeels) slechts vast voor een korte termijn (voordat het zich manifesteert).

یَوۡمَ یَاۡتِ لَا تَکَلَّمُ نَفۡسٌ اِلَّا بِاِذۡنِہٖ ۚ فَمِنۡہُمۡ شَقِیٌّ وَّ سَعِیۡدٌ ﴿۵۰۱﴾
Yawma yaatie laa takallamoe nafsoen iellaa bie ieznieh; famienhoem shaqieyyoew wa sa'ieed
11:105 Op de dag wanneer het komt zal geen persoon (kunnen) spreken zonder Zijn toestemming. Onder hen zullen ellendelingen en gelukkigen zijn.

فَاَمَّا الَّذِیۡنَ شَقُوۡا فَفِی النَّارِ لَہُمۡ فِیۡہَا زَفِیۡرٌ وَّ شَہِیۡقٌ ﴿۶۰۱﴾
Fa ammal lazieena shaqoe fafien Naarie lahoem fieehaa zafieeroew wa shahieeq
11:106 Wat betreft de ellendelingen, zij zullen in het vuur zijn. Ze zullen daarin "Zafier" (uitademen) en "Shahiek" (inademen).

خٰلِدِیۡنَ فِیۡہَا مَا دَامَتِ السَّمٰوٰتُ وَ الۡاَرۡضُ اِلَّا مَا شَآءَ رَبُّکَ ؕ اِنَّ رَبَّکَ فَعَّالٌ لِّمَا یُرِیۡدُ ﴿۷۰۱﴾
ghaaliedieena fieehaa maa daamaties samaawaatoe wal ardoe iellaa maa shaaa'a Rabboek; ienna Rabbaka fa' 'aaloel liemaa yoerieed
11:107 Ze zullen daarin blijven zolang de hemelen en de aarde bestaat, tenzij jou Heer iets anders wil. Voorzeker, jouw Heer doet wat Hij wil.

وَ اَمَّا الَّذِیۡنَ سُعِدُوۡا فَفِی الۡجَنَّۃِ خٰلِدِیۡنَ فِیۡہَا مَا دَامَتِ السَّمٰوٰتُ وَ الۡاَرۡضُ اِلَّا مَا شَآءَ رَبُّکَ ؕ عَطَآءً غَیۡرَ مَجۡذُوۡذٍ ﴿۸۰۱﴾
Wa ammal lazieena soe'iedoe fafiel djannatie ghaaliedieena fieehaa maa daamaties samaawaatoe wal ardoe iellaa maa shaaa'a Rabboek; ataaa'an ghaira madjzoez
11:108 En wat betreft degenen die blij zijn, zij zullen in het paradijs verblijven, zolang de hemelen en de aarde bestaat, tenzij jou Heer iets anders wil. Een geschenk dat niet wordt onderbroken.

فَلَا تَکُ فِیۡ مِرۡیَۃٍ مِّمَّا یَعۡبُدُ ہٰۤؤُلَآءِ ؕ مَا یَعۡبُدُوۡنَ اِلَّا کَمَا یَعۡبُدُ اٰبَآؤُہُمۡ مِّنۡ قَبۡلُ ؕ وَ اِنَّا لَمُوَفُّوۡہُمۡ نَصِیۡبَہُمۡ غَیۡرَ مَنۡقُوۡصٍ ﴿۹۰۱﴾
Falaa takoe fiee mieryatiem miemmmaa ya'boedoe haaa'oelaaa'; maa ya'boedoena iellaa kamaa ya'boedoe aabaaa'oehoem mien qabl; wa iennaa lamoewaf foehoem nasieebahoem ghaira manqoes
11:109 Dus twijfel niet over hetgeen ze aanbidden. Ze aanbidden slechts wat hun voorvaders aanbaden. Voorzeker, Wij zullen hen, hun deel, volledig uitbetalen zonder iets ervan af te nemen.

وَ لَقَدۡ اٰتَیۡنَا مُوۡسَی الۡکِتٰبَ فَاخۡتُلِفَ فِیۡہِ ؕ وَ لَوۡ لَا کَلِمَۃٌ سَبَقَتۡ مِنۡ رَّبِّکَ لَقُضِیَ بَیۡنَہُمۡ ؕ وَ اِنَّہُمۡ لَفِیۡ شَکٍّ مِّنۡہُ مُرِیۡبٍ ﴿۰۱۱﴾
Wa laqad aatainaa Moesal Kietaaba faghtoeliefa fieeh; wa law laa Kaliematoen sabaqat mier Rabbieka laqoedieya bainahoem; wa iennahoem lafiee shakkiem mienhoe moerieeb
11:110 En waarlijk, Wij gaven Moesa het boek (de Thora), vervolgens ontstond er onenigheid (in interpretatie ervan). En als een woord (de vaststelling van het laatste oordeel op de dag des oordeels) van jou Heer niet was voorafgegaan, dan was het oordeel tussen hen al voltrokken. Voorzeker, ze twijfelen erover (de Thora). (Notitie zie ook 10:19, 13:33)

وَ اِنَّ کُلًّا لَّمَّا لَیُوَفِّیَنَّہُمۡ رَبُّکَ اَعۡمَالَہُمۡ ؕ اِنَّہٗ بِمَا یَعۡمَلُوۡنَ خَبِیۡرٌ ﴿۱۱۱﴾
Wa ienna koellal lammaa la yoewaffieyannahoem Rabboeka a'maalahoem; iennahoe biemaa ya'maloena ghabieer
11:111 En Voorzeker, jouw Heer zal voor iedereen hun daden in zijn volledigheid uitbetalen. Voorzeker, Hij is Alwetend over wat ze doen.

فَاسۡتَقِمۡ کَمَاۤ اُمِرۡتَ وَ مَنۡ تَابَ مَعَکَ وَ لَا تَطۡغَوۡا ؕ اِنَّہٗ بِمَا تَعۡمَلُوۡنَ بَصِیۡرٌ ﴿۲۱۱﴾
Fastaqiem kamaaa oemierta wa man taaba ma'aka wa laa tatghaw; iennahoe biemaa ta'maloena Basieer
11:112 Dus wees standvastig, zoals het jou en degenen met jou die berouw hebben, bevolen is. En overtreed niet. Voorzeker, Hij is Basier (Alziende) over het geen wat jullie doen.

وَ لَا تَرۡکَنُوۡۤا اِلَی الَّذِیۡنَ ظَلَمُوۡا فَتَمَسَّکُمُ النَّارُ ۙ وَ مَا لَکُمۡ مِّنۡ دُوۡنِ اللّٰہِ مِنۡ اَوۡلِیَآءَ ثُمَّ لَا تُنۡصَرُوۡنَ ﴿۳۱۱﴾
Wa laa tarkanoeo ielal lazieena zalamoe fatamassa koemoen Naaroe wa maa lakoem mien doeniel laahie mien awlieyaaa'a soemma laa toensaroen
11:113 En neig niet tot degenen die onrecht plegen, anders zal de Hel jullie aanraken. En dan is er voor jullie naast Allah geen beschermer. Jullie zullen dan niet worden geholpen.

وَ اَقِمِ الصَّلٰوۃَ طَرَفَیِ النَّہَارِ وَ زُلَفًا مِّنَ الَّیۡلِ ؕ اِنَّ الۡحَسَنٰتِ یُذۡہِبۡنَ السَّیِّاٰتِ ؕ ذٰلِکَ ذِکۡرٰی لِلذّٰکِرِیۡنَ ﴿۴۱۱﴾
Wa aqiemies Salaata tarafayien nahaarie wa zoelafam mienal layl; iennal hasanaatie yoezhiebnas saiyie aat; zaalieka ziekraa liez zaakierieen
11:114 En onderhoudt de 'Salaat' (het gebed) vanaf het begin van de dag tot aan het einde dag en van enkele uren van de nacht. Voorzeker, de goede daden wissen de slechte daden uit. Dat is een herinnering (een advies) voor degenen die aan Allah denken. (Notitie zie ook 17:78, 17:79 (nacht gebed), 2:238, 24-36-37, 73:1-7,20)

وَ اصۡبِرۡ فَاِنَّ اللّٰہَ لَا یُضِیۡعُ اَجۡرَ الۡمُحۡسِنِیۡنَ ﴿۵۱۱﴾
Wasbier fa iennal laaha laa yoediee'oe adjral moehsienieen
11:115 En wees geduldig. Voorzeker, Allah laat de beloning van de mensen die goed doen, niet verloren gaan.

فَلَوۡ لَا کَانَ مِنَ الۡقُرُوۡنِ مِنۡ قَبۡلِکُمۡ اُولُوۡا بَقِیَّۃٍ یَّنۡہَوۡنَ عَنِ الۡفَسَادِ فِی الۡاَرۡضِ اِلَّا قَلِیۡلًا مِّمَّنۡ اَنۡجَیۡنَا مِنۡہُمۡ ۚ وَ اتَّبَعَ الَّذِیۡنَ ظَلَمُوۡا مَاۤ اُتۡرِفُوۡا فِیۡہِ وَ کَانُوۡا مُجۡرِمِیۡنَ ﴿۶۱۱﴾
Falaw laa kaana mienal qoeroenie mien qabliekoem oeloe baqieyyatiey yanhawna 'aniel fasaadie fiel ardie iellaa qalieelam miemman andjainaa mienhoem; wattaba'al lazieena zalamoe maaa oetriefoe fieehie wa kaanoe moedjriemieen
11:116 Was er maar van de generatie voor jou, rechtvaardige mensen die anderen verboden om verderf op de aarde te verspreiden. We hebben slechts enkelen van hen (de generaties) gered. En degenen die onrecht deden streefden naar de genieting van het (wereldse) leven en ze waren misdadigers.

وَ مَا کَانَ رَبُّکَ لِیُہۡلِکَ الۡقُرٰی بِظُلۡمٍ وَّ اَہۡلُہَا مُصۡلِحُوۡنَ ﴿۷۱۱﴾
Wa maa kaana Rabboeka lieyoehliekal qoeraa biezoelmiew wa ahloehaa moesliehoen
11:117 En jouw Heer zou de steden niet vernietigen als de mensen ervan oprecht waren.

وَ لَوۡ شَآءَ رَبُّکَ لَجَعَلَ النَّاسَ اُمَّۃً وَّاحِدَۃً وَّ لَا یَزَالُوۡنَ مُخۡتَلِفِیۡنَ ﴿۸۱۱﴾
Wa law shaaa'a Rabboeka ladja'alannnaasa oemmataw waa hiedataw wa laa yazaaloena moeghtaliefieen
11:118 En als jouw Heer het had gewild, dan zou Hij de mensheid tot één gemeenschap hebben gemaakt. Echter ze zullen niet stoppen met het hebben van meningsverschillen.

اِلَّا مَنۡ رَّحِمَ رَبُّکَ ؕ وَ لِذٰلِکَ خَلَقَہُمۡ ؕ وَ تَمَّتۡ کَلِمَۃُ رَبِّکَ لَاَمۡلَـَٔنَّ جَہَنَّمَ مِنَ الۡجِنَّۃِ وَ النَّاسِ اَجۡمَعِیۡنَ ﴿۹۱۱﴾
Illaa mar rahiema Rabboek; wa liezaalieka ghalaqahoem; wa tammat Kaliematoe Rabbieka la amla'ana djahannama mienal djiennatie wannnaasie adjma'ieen
11:119 Behalve wie jouw Heer barmhartigheid (de boodschap en de leiding) heeft gegeven. En daarvoor heeft Hij hen geschapen (de zuivere aanbidding van Allah). En het Woord van jouw Heer zal bewaarheid worden: "Zeker, Ik zal de hel vullen met Djiens en mensen." (Notitie, zie ook 51:56)

وَ کُلًّا نَّقُصُّ عَلَیۡکَ مِنۡ اَنۡۢبَآءِ الرُّسُلِ مَا نُثَبِّتُ بِہٖ فُؤَادَکَ ۚ وَ جَآءَکَ فِیۡ ہٰذِہِ الۡحَقُّ وَ مَوۡعِظَۃٌ وَّ ذِکۡرٰی لِلۡمُؤۡمِنِیۡنَ ﴿۰۲۱﴾
Wa koellan naqoessoe 'alaika mien ambaaa'ier Roesoelie maa noesabbietoe biehiee foe'aadak; wa djaaa'aka fiee haaziehiel haqqoe wa maw'iezatoew wa ziekraa lielmoe' mienieen
11:120 (O Mohammed v.z.m.h.!) Wij vertellen jou deze anekdotes van de Boodschappers, zodat Wij jouw hart ermee versterken. De waarheid is tot jou gekomen, hierin is er een waarschuwing en een herinnering voor de gelovigen.

وَ قُلۡ لِّلَّذِیۡنَ لَا یُؤۡمِنُوۡنَ اعۡمَلُوۡا عَلٰی مَکَانَتِکُمۡ ؕ اِنَّا عٰمِلُوۡنَ ﴿۱۲۱﴾
Wa qoel liellazieena laa yoe'mienoe na'maloe 'alaa makaanatiekoem iennaa 'aamieloen
11:121 En zeg tegen de degenen die niet geloven: "Werk op jullie manier (polytheïsme), voorzeker wij werken op onze manier (monotheïsme).

وَ انۡتَظِرُوۡا ۚ اِنَّا مُنۡتَظِرُوۡنَ ﴿۲۲۱﴾
Wantazieroe iennaa moen tazieroen
11:122 En wacht maar! Voorzeker, wij wachten ook."

وَ لِلّٰہِ غَیۡبُ السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضِ وَ اِلَیۡہِ یُرۡجَعُ الۡاَمۡرُ کُلُّہٗ فَاعۡبُدۡہُ وَ تَوَکَّلۡ عَلَیۡہِ ؕ وَ مَا رَبُّکَ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعۡمَلُوۡنَ ﴿۳۲۱﴾
Wa liellaahie ghaiboes samaawaatie wal ardie wa ielaihie yoerdja'oel amroe koelloehoe fa'boed hoe wa tawakkal 'alaih; wa maa Rabboeka bieghaafielien 'ammaa ta'maloen
11:123 En aan Allah behoort het ongeziene van de hemelen en de aarde. En tot Hem keren alle zaken ervan terug. Dus aanbid Hem, en stel je vertrouwen op Hem. En jouw Heer is bewust van wat jullie doen.


www.heiligekoran.nl