الٓرٰ ۟ تِلۡکَ اٰیٰتُ الۡکِتٰبِ الۡمُبِیۡنِ ۟﴿۱﴾
Alief-Laaam-Raa; tielka Aayaatoel Kietaabiel Moebieen
12:1 Alief Laam Ra. Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
اِنَّاۤ اَنۡزَلۡنٰہُ قُرۡءٰنًا عَرَبِیًّا لَّعَلَّکُمۡ تَعۡقِلُوۡنَ ﴿۲﴾
Innaaa anzalnaahoe qoeraanan 'Arabieyyal la 'allakoem ta'qieloen
12:2 Voorzeker, Wij hebben het neergezonden als een Koran in het Arabisch, zodat jullie het kunnen begrijpen. (Notitie: Koran betekent letterlijk de oplezing. Het woord Koran komt van de wortel Qara wat reciteren betekent.)
نَحۡنُ نَقُصُّ عَلَیۡکَ اَحۡسَنَ الۡقَصَصِ بِمَاۤ اَوۡحَیۡنَاۤ اِلَیۡکَ ہٰذَا الۡقُرۡاٰنَ ٭ۖ وَ اِنۡ کُنۡتَ مِنۡ قَبۡلِہٖ لَمِنَ الۡغٰفِلِیۡنَ ﴿۳﴾
Nahnoe naqoessoe 'alaika ahsanal qasasie biemaaa awhainaaa ielaika haazal qoeraana wa ien koenta mien qabliehiee lamienal ghaafielieen
12:3 Wij vertellen jou het beste verhaal van deze Koran die Wij aan jou openbaren. Jij (Mohammed v.z.m.h) was hiervoor niet op de hoogte (van deze gebeurtenissen).
اِذۡ قَالَ یُوۡسُفُ لِاَبِیۡہِ یٰۤاَبَتِ اِنِّیۡ رَاَیۡتُ اَحَدَعَشَرَ کَوۡکَبًا وَّ الشَّمۡسَ وَ الۡقَمَرَ رَاَیۡتُہُمۡ لِیۡ سٰجِدِیۡنَ ﴿۴﴾
Iz qaala Yoesoefoe lie abieehie yaaa abatie ienniee ra aytoe ahada 'ashara kawkabaw wash shamsa walqamara ra aytoehoem liee saadjiedieen
12:4 (Gedenk) toen Yusuf (Jozef) tot zijn vader zei: "O mijn vader! Voorzeker, ik zag elf planetenS, de zon en de maan (in mijn droom). Ik zag dat ze zich prostreerden voor mij."
قَالَ یٰبُنَیَّ لَا تَقۡصُصۡ رُءۡیَاکَ عَلٰۤی اِخۡوَتِکَ فَیَکِیۡدُوۡا لَکَ کَیۡدًا ؕ اِنَّ الشَّیۡطٰنَ لِلۡاِنۡسَانِ عَدُوٌّ مُّبِیۡنٌ ﴿۵﴾
Qaala yaa boenaiya laa taqsoes roe'yaaka 'alaaa ieghwatieka fayakieedoe laka kaidaa; iennash Shaitaana liel iensaanie 'adoewwoem moebieen
12:5 Hij zei: "O mijn zoon! Vertel jouw droom niet aan jouw broers, anders zullen ze een complot tegen jou bedenken. Voorzeker, de satan is voor de mens een duidelijke vijand."
وَ کَذٰلِکَ یَجۡتَبِیۡکَ رَبُّکَ وَ یُعَلِّمُکَ مِنۡ تَاۡوِیۡلِ الۡاَحَادِیۡثِ وَ یُتِمُّ نِعۡمَتَہٗ عَلَیۡکَ وَ عَلٰۤی اٰلِ یَعۡقُوۡبَ کَمَاۤ اَتَمَّہَا عَلٰۤی اَبَوَیۡکَ مِنۡ قَبۡلُ اِبۡرٰہِیۡمَ وَ اِسۡحٰقَ ؕ اِنَّ رَبَّکَ عَلِیۡمٌ حَکِیۡمٌ ٪﴿۶﴾
Wa kazaalieka yadjtabieeka rabboeka wa yoe'alliemoeka mien ta'wieeliel ahaadieesie wa yoetiemmoe nie'matahoe 'alaika wa 'alaaa Aalie Ya'qoeba kamaaa atammahaa 'alaaa abawaika mien qabloe Ibraahieema wa Ishaaq; ienna Rabbaka 'Alieemoen hakieem
12:6 "Jouw Heer zal jouw dus kiezen en Hij zal jou de uitleg van de verhalen (dromen) onderwijzen. Hij zal Zijn gunsten (de profeetschap) op jou en op de familie van Jakoeb (Jakoeb) vervolmaken, zoals Hij dat bij jou twee voorvaders, Ibrahiem en Izaak, heeft gedaan. Voorzeker, Jouw Heer is Aliem (Al-wetend), Hakiem (Al-wijs). (Notitie: de verzen duiden aan dat Jakoeb de kennis heeft om dromen te interpreteren en weet door de droom dat Yusuf een profeet wordt.)
لَقَدۡ کَانَ فِیۡ یُوۡسُفَ وَ اِخۡوَتِہٖۤ اٰیٰتٌ لِّلسَّآئِلِیۡنَ ﴿۷﴾
Laqad kaana fiee Yoesoefa wa ieghwatiehieee Aayaatoel liessaaa'ielieen
12:7 Voorzeker, in de gebeurtenissen van Yusuf en zijn boers zijn tekenen voor degenen die vragen.
اِذۡ قَالُوۡا لَیُوۡسُفُ وَ اَخُوۡہُ اَحَبُّ اِلٰۤی اَبِیۡنَا مِنَّا وَ نَحۡنُ عُصۡبَۃٌ ؕ اِنَّ اَبَانَا لَفِیۡ ضَلٰلٍ مُّبِیۡنِۣ ۚ﴿۸﴾
Iz qaaloe la Yoesoefoe wa aghoehoe ahabboe ielaaa Abieenaa miennaa wa nahnoe 'oesbatoen; ienna abaanaa lafiee dalaaliem moebieen
12:8 Toen ze (de broers) zeiden: "Voorzeker, Yusuf en zijn broer zijn dierbaarder bij onze vader dan wij, terwijl wij met velen zijn. Zeker, onze vader verkeert in een duidelijke dwaling. (Notitie: De oudere halfbroers van Yusuf betekende op het gebied van werk en bescherming, veel voor de familie. Het waren kinderen van een profeet en rechtvaardige jongeren. Ondanks het goede werk wat ze deden kregen de kleine kinderen, Yusuf en zijn broer, veel meer aandacht dan hen. Ze vonden hun vader niet rechtvaardig, en daarom verklaren ze dat hij in dwaling is, ondanks dat Jakoeb een profeet was en kennis bevatte.)
اقۡتُلُوۡا یُوۡسُفَ اَوِ اطۡرَحُوۡہُ اَرۡضًا یَّخۡلُ لَکُمۡ وَجۡہُ اَبِیۡکُمۡ وَ تَکُوۡنُوۡا مِنۡۢ بَعۡدِہٖ قَوۡمًا صٰلِحِیۡنَ ﴿۹﴾
Oeqtoeloe Yoesoefa awietra hoehoe arday yaghloe lakoem wadjhoe abieekoem wa takoenoe miem ba'diehiee qawman saaliehieen
12:9 (Ze zeiden) dood Yusuf of jaag hem weg naar een ver land, zodat de aandacht van jullie vader alleen voor jullie zal zijn. Daarna (na het vragen van vergiffenis) zullen jullie (weer) tot de rechtvaardige mensen behoren." (Notitie: Hun jaloezie, haat en woede voor Yusuf bereikt het toppunt, wat tot gevolg heeft dat ze Yusuf dood willen hebben. Dit door hem te doden of door hem weg te jagen. Een klein kind dat niet voor zichzelf kan zorgen zal waarschijnlijk ook dood gaan. Als Yusuf uit de weg is, denken ze dat Jakoeb hun aandacht op hen zal focussen. Ze zullen vergiffenis vragen voor hun daad en doorgaan met het doen van goede daden. Je kunt zien dat de satan de jaloezie in hun hart heeft doen verergeren.)
قَالَ قَآئِلٌ مِّنۡہُمۡ لَا تَقۡتُلُوۡا یُوۡسُفَ وَ اَلۡقُوۡہُ فِیۡ غَیٰبَتِ الۡجُبِّ یَلۡتَقِطۡہُ بَعۡضُ السَّیَّارَۃِ اِنۡ کُنۡتُمۡ فٰعِلِیۡنَ ﴿۰۱﴾
Qaalaa qaaa'ieloem mienhoem laa taqtoeloe Yoesoefa wa alqoehoe fiee ghayaabatiel djoebbie yaltaqiethoe badoes say yaaratie ien koentoem faa 'ielieen
12:10 Eén van hen zei: "Dood Yusuf niet! Als jullie iets willen doen, gooi hem dan op de bodem van de put, zodat reizigers hem zullen meenemen.
قَالُوۡا یٰۤاَبَانَا مَا لَکَ لَا تَاۡمَنَّا عَلٰی یُوۡسُفَ وَ اِنَّا لَہٗ لَنٰصِحُوۡنَ ﴿۱۱﴾
Qaaloe yaaa abaanaa maa laka laa ta'mannaa 'alaa Yoesoefa wa iennaa lahoe lanaa siehoen
12:11 Ze zeiden: "O onze vader! Waarom vertrouwt u ons niet met betrekking tot Yusuf? Wij wensen alleen goed voor hem."
اَرۡسِلۡہُ مَعَنَا غَدًا یَّرۡتَعۡ وَ یَلۡعَبۡ وَ اِنَّا لَہٗ لَحٰفِظُوۡنَ ﴿۲۱﴾
Arsiellhoe ma'anaa ghaday yarta' wa yal'ab wa iennaa lahoe la haafiezoen
12:12 "Stuur hem morgen met ons mee om te genieten en te spelen. Voorzeker, wij zullen hem zeker beschermen."
قَالَ اِنِّیۡ لَیَحۡزُنُنِیۡۤ اَنۡ تَذۡہَبُوۡا بِہٖ وَ اَخَافُ اَنۡ یَّاۡکُلَہُ الذِّئۡبُ وَ اَنۡتُمۡ عَنۡہُ غٰفِلُوۡنَ ﴿۳۱﴾
Qaala ienniee la yahzoenoenieee an tazhaboe biehiee wa aghaafoe ay ya'koelahoez zie'boe wa antoem 'anhoe ghaafieloen
12:13 Hij (Jakoeb) zei: "Voorzeker, het doet mij zeker verdriet dat jullie hem meenemen. Ik vrees dat een wolf hem op zal eten, als jullie niet op hem letten."
قَالُوۡا لَئِنۡ اَکَلَہُ الذِّئۡبُ وَ نَحۡنُ عُصۡبَۃٌ اِنَّاۤ اِذًا لَّخٰسِرُوۡنَ ﴿۴۱﴾
Qaaloe la ien akalahoezzie'boe wa nahnoe 'oesbatoen iennaaa iezal laghaasieroen
12:14 Ze zeiden: "Als de wolf hem opeet, terwijl wij met zo velen zijn (om hem te beschermen), dan zijn we zeker verliezers (niet instaat om iets goed te doen)."
فَلَمَّا ذَہَبُوۡا بِہٖ وَ اَجۡمَعُوۡۤا اَنۡ یَّجۡعَلُوۡہُ فِیۡ غَیٰبَتِ الۡجُبِّ ۚ وَ اَوۡحَیۡنَاۤ اِلَیۡہِ لَتُنَبِّئَنَّہُمۡ بِاَمۡرِہِمۡ ہٰذَا وَ ہُمۡ لَا یَشۡعُرُوۡنَ ﴿۵۱﴾
Falammaa zahaboe biehiee wa adjma'oeo anyyadj'aloehoe fiee ghayaabatiel djoebb; wa awhainaaa ielaihie latoenabbie 'annahoem bie amriehiem haaza wa hoem laa yash'oeroen
12:15 Dus ze namen hem mee en ze gingen akkoord om hem op de bodem van de put achter te laten. Wij inspireerde hem (Yusuf): "Jij zult hen zeker informeren over deze kwestie, terwijl ze jou niet zullen herkennen."
وَ جَآءُوۡۤ اَبَاہُمۡ عِشَآءً یَّبۡکُوۡنَ ؕ﴿۶۱﴾
Wa djaaa'oeo abaahoem 'ieshaaa 'ay yabkoen
12:16 En in de avond kwamen ze huilend tot hun vader.
قَالُوۡا یٰۤاَبَانَاۤ اِنَّا ذَہَبۡنَا نَسۡتَبِقُ وَ تَرَکۡنَا یُوۡسُفَ عِنۡدَ مَتَاعِنَا فَاَکَلَہُ الذِّئۡبُ ۚ وَ مَاۤ اَنۡتَ بِمُؤۡمِنٍ لَّنَا وَ لَوۡ کُنَّا صٰدِقِیۡنَ ﴿۷۱﴾
Qaaloe yaaa abaanaaa iennaa zahabnaa nastabieqoe wa taraknaa Yoesoefa 'ienda mataa'ienaa fa akalahoez zie'b, wa maaa anta biemoe'mieniel lanaa wa law koennaa saadieqieen
12:17 Ze zeiden: "O onze vader! Voorzeker, wij deden een ren wedstrijd en we lieten Yusuf achter met onze bezittingen, vervolgens heeft de wolf hem opgegeten. Je zult ons niet geloven, ondanks dat wij de waarheid spreken."
وَ جَآءُوۡ عَلٰی قَمِیۡصِہٖ بِدَمٍ کَذِبٍ ؕ قَالَ بَلۡ سَوَّلَتۡ لَکُمۡ اَنۡفُسُکُمۡ اَمۡرًا ؕ فَصَبۡرٌ جَمِیۡلٌ ؕ وَ اللّٰہُ الۡمُسۡتَعَانُ عَلٰی مَا تَصِفُوۡنَ ﴿۸۱﴾
Wa djaaa'oe 'alaa qamieesie hiee biedamien kazieb qaala bal sawwalat lakoem anfoesoekoem amraa; fasabroen djamieel; wallaahoel moesta'aanoe 'alaa maatasiefoen
12:18 En ze brachten zijn hemd dat besmeurd was met vals bloed. Hij (Jakoeb) zei: "Nee! Jullie eigen ego heeft jullie verleid tot het begaan van een ernstige zaak! Dus geduld is een schone zaak. En bij Allah, zoek ik mijn hulp tegen datgeen wat jullie vertellen." (Notitie: Het was duidelijk dat de broers niet de waarheid spraken. Het feit dat ze zogenaamd achteloos waren op Yusuf, terwijl het de eerste keer was dat ze Yusuf meekregen en dat ze er zoveel moeite voor deden om hun vader te overtuigen, duidt al aan dat ze niet achteloos konden zijn. Ook het argument van de wolf, hadden ze niet zelf bedacht, maar was op basis van de vrees van hun vader. Het was gewoon niet aannemelijk dat ze Yusuf in de steek lieten voor het risico waartegen hun vader hen specifiek had voor gewaarschuwd. Ook zien we dat het bloed beschreven wordt door vals, dus het bloed zag er niet echt uit. Ook met de kennis van Yusuf's droom, weet Jakoeb dat er een bepaalde gebeurtenis moet plaats vinden en dat Yusuf niet dood kan zijn.)
وَ جَآءَتۡ سَیَّارَۃٌ فَاَرۡسَلُوۡا وَارِدَہُمۡ فَاَدۡلٰی دَلۡوَہٗ ؕ قَالَ یٰبُشۡرٰی ہٰذَا غُلٰمٌ ؕ وَ اَسَرُّوۡہُ بِضَاعَۃً ؕ وَ اللّٰہُ عَلِیۡمٌۢ بِمَا یَعۡمَلُوۡنَ ﴿۹۱﴾
Wa djaaa'at saiyaaratoen fa-arsaloe waariedahoem fa adlaa dalwah; qaala yaa boeshraa haaza ghoelaam; wa asarroehoe bie-daa'ah; wallaahoe 'alieemoen biemaa ya'maloen
12:19 En er kwam een karavaan (een groep reizigers) langs. Zij stuurde hun waterdrager (naar de put voor het halen van water). Vervolgens liet hij zijn emmer naar beneden vallen. Hij zei: "O goed nieuws! Dit is een jongen." En ze verstopten hem als een handelsartikel. En Allah is Al-wetend (Aliem) over wat ze doen. (Notitie: de reizigers konden uitzoeken waar Yusuf vandaan kwam en naar de voogd toe te brengen of hem vrij te laten. Echter ze kozen ervoor om hem te verkopen als handelswaar.)
وَ شَرَوۡہُ بِثَمَنٍۭ بَخۡسٍ دَرَاہِمَ مَعۡدُوۡدَۃٍ ۚ وَ کَانُوۡا فِیۡہِ مِنَ الزَّاہِدِیۡنَ ﴿۰۲﴾
Wa sharawhoe biesamaniem baghsien daraahiema ma'doe datiew wa kaanoe fieehie mienaz zaahiedieen
12:20 En zij verkochten hem voor een lage prijs, enkele dirhams. Ze hadden zijn verkoopbedrag laag vastgesteld. (Notitie: Ze hadden hem voor enkele munten verkocht omdat ze snel van hem af wilde en dat ze niet beschuldigd zouden kunnen worden voor het verkopen van een kind dat niet eigendom van hen was.)
وَ قَالَ الَّذِی اشۡتَرٰىہُ مِنۡ مِّصۡرَ لِامۡرَاَتِہٖۤ اَکۡرِمِیۡ مَثۡوٰىہُ عَسٰۤی اَنۡ یَّنۡفَعَنَاۤ اَوۡ نَتَّخِذَہٗ وَلَدًا ؕ وَ کَذٰلِکَ مَکَّنَّا لِیُوۡسُفَ فِی الۡاَرۡضِ ۫ وَ لِنُعَلِّمَہٗ مِنۡ تَاۡوِیۡلِ الۡاَحَادِیۡثِ ؕ وَ اللّٰہُ غَالِبٌ عَلٰۤی اَمۡرِہٖ وَ لٰکِنَّ اَکۡثَرَ النَّاسِ لَا یَعۡلَمُوۡنَ ﴿۱۲﴾
Wa qaalal laziesh taraahoe miem Miesra liemra atiehieee akriemiee maswaahoe 'asaaa any-yanfa'anaaa aw nattaghiezahoe waladaa; wa kazaalieka mak-kannaa lie-Yoesoefa fiel ardie wa lienoe'alliemahoe mien ta'wieeliel ahaadiees; wallaahoe ghaalieboen 'alaaa amriehiee wa laakienna aksaran naasie laa ya'lamoen
12:21 Degene uit Egypte die hem gekocht had, zei tegen zijn vrouw: "Maak zijn verblijf comfortabel. Misschien kan hij ons tot nut zijn of anders nemen we hem als zoon aan." En zo vestigden Wij Yusuf op aarde, zodat Wij hem de uitleg van de gebeurtenissen zouden onderwijzen. En Allah overheerst over Zijn zaken, maar de meeste mensen weten het niet.
وَ لَمَّا بَلَغَ اَشُدَّہٗۤ اٰتَیۡنٰہُ حُکۡمًا وَّ عِلۡمًا ؕ وَ کَذٰلِکَ نَجۡزِی الۡمُحۡسِنِیۡنَ ﴿۲۲﴾
Wa lammaa balagha ashoeddahoeo aatainaahoe hoekmaw wa 'ielmaa; wa kazaa lieka nadjziel moehsienieen
12:22 En toen hij (Yusuf) zijn volwassenheid bereikte gaven Wij hem wijsheid en kennis. En zo belonen Wij de mensen die goed doen.
وَ رَاوَدَتۡہُ الَّتِیۡ ہُوَ فِیۡ بَیۡتِہَا عَنۡ نَّفۡسِہٖ وَ غَلَّقَتِ الۡاَبۡوَابَ وَ قَالَتۡ ہَیۡتَ لَکَ ؕ قَالَ مَعَاذَ اللّٰہِ اِنَّہٗ رَبِّیۡۤ اَحۡسَنَ مَثۡوَایَ ؕ اِنَّہٗ لَا یُفۡلِحُ الظّٰلِمُوۡنَ ﴿۳۲﴾
Wa raawadat hoel latiee hoewa fiee baitiehaa 'an nafsiehiee wa ghallaqatiel abwaaba wa qaalat haita lak; qaala ma'aazal laahie iennahoe rabbieee ahsana maswaay; iennahoe laa yoefliehoez-zaaliemoen
12:23 En zij, bij wie hij inwoonde, probeerde hem te verleiden tegen zijn wil. Ze deed de deuren op slot en zei: "Kom jij!" Hij zei: "Ik zoek mijn toevlucht bij Allah! Voorzeker, hij (jouw echtgenoot) is mijn meester, die mij een goed verblijf heeft gegeven. Voorzeker, de misdadigers zullen niet slagen."
وَ لَقَدۡ ہَمَّتۡ بِہٖ ۚ وَ ہَمَّ بِہَا لَوۡ لَاۤ اَنۡ رَّاٰ بُرۡہَانَ رَبِّہٖ ؕ کَذٰلِکَ لِنَصۡرِفَ عَنۡہُ السُّوۡٓءَ وَ الۡفَحۡشَآءَ ؕ اِنَّہٗ مِنۡ عِبَادِنَا الۡمُخۡلَصِیۡنَ ﴿۴۲﴾
Wa laqad hammat biehiee wa hamma biehaa law laaa ar ra-aa boerhaana rabbieh; kazaalieka lienasriefa 'anhoe soeo'a walfahshaaa'; iennahoe mien 'iebaadie nal moeghlasieen
12:24 Voorzeker, ze verlangde naar hem en hij zou haar ook verlangd hebben als hij niet het bewijs van zijn Heer had gezien. Zo hebben Wij het kwaad en de zedeloosheid van hem afgewend. Voorzeker, hij was een oprechte dienaar.
وَ اسۡتَبَقَا الۡبَابَ وَ قَدَّتۡ قَمِیۡصَہٗ مِنۡ دُبُرٍ وَّ اَلۡفَیَا سَیِّدَہَا لَدَا الۡبَابِ ؕ قَالَتۡ مَا جَزَآءُ مَنۡ اَرَادَ بِاَہۡلِکَ سُوۡٓءًا اِلَّاۤ اَنۡ یُّسۡجَنَ اَوۡ عَذَابٌ اَلِیۡمٌ ﴿۵۲﴾
Wastabaqal baaba wa qaddat qamieesahoe mien doeboeriew wa alfayaa saiyiedahaa ladal baab; qaalat maa djazaaa'oe man araada bie ahlieka soeo'an iellaaa any-yoesdjana aw azaaboen 'alieem
12:25 En ze renden beide naar de deur. Zij verscheurde zijn hemd van achteren. Vervolgens troffen ze haar echtgenoot aan bij de deur. Ze zei: "Wat is de straf voor degene die kwaad wilde met jouw vrouw, afgezien van de gevangenis of een pijnlijke straf?" (Notitie: Je ziet dat zijn vrouw haar daad volledig ontkent en het probeert in zijn schoenen te schuiven. Echter ze houdt van hem en vraagt of er een lichtere straf voor hem is.)
قَالَ ہِیَ رَاوَدَتۡنِیۡ عَنۡ نَّفۡسِیۡ وَ شَہِدَ شَاہِدٌ مِّنۡ اَہۡلِہَا ۚ اِنۡ کَانَ قَمِیۡصُہٗ قُدَّ مِنۡ قُبُلٍ فَصَدَقَتۡ وَ ہُوَ مِنَ الۡکٰذِبِیۡنَ ﴿۶۲﴾
Qaala hieya raawadatniee 'an nafsiee wa shahieda shaahiedoem mien ahliehaa ien kaana qamieesoehoe qoedda mien qoeboelien fasadaqat wa hoewa mienal kaaziebieen
12:26 Hij (Yusuf) zei: "Zij probeerde mij te verleidden tegen mijn wil in." Een getuige van haar eigen familie getuigde: "Als zijn hemd van voren is gescheurd, dan heeft zij de waarheid gesproken en dan liegt hij."
وَ اِنۡ کَانَ قَمِیۡصُہٗ قُدَّ مِنۡ دُبُرٍ فَکَذَبَتۡ وَ ہُوَ مِنَ الصّٰدِقِیۡنَ ﴿۷۲﴾
Wa ien kaana qamieesoehoe qoedda mien doeboerien fakazabat wa hoewa mienas saadieqieen
12:27 "Echter, als zijn hemd van achteren is gescheurd dan heeft ze gelogen en is hij oprecht."
فَلَمَّا رَاٰ قَمِیۡصَہٗ قُدَّ مِنۡ دُبُرٍ قَالَ اِنَّہٗ مِنۡ کَیۡدِکُنَّ ؕ اِنَّ کَیۡدَکُنَّ عَظِیۡمٌ ﴿۸۲﴾
Falammaa ra-aa qamiee sahoe qoedda mien doeboerien qaala iennahoe mien kaidiekoenna ienna kaidakoenna 'azieem
12:28 Toen hij zag dat zijn hemd van achter gescheurd was, zei hij: "Zeker, dit is één van jullie streken (, vrouwen)! Voorzeker, jullie streken zijn enorm!
یُوۡسُفُ اَعۡرِضۡ عَنۡ ہٰذَا ٜ وَ اسۡتَغۡفِرِیۡ لِذَنۡۢبِکِ ۚۖ اِنَّکِ کُنۡتِ مِنَ الۡخٰطِئِیۡنَ ﴿۹۲﴾
Yoesoefoe a'ried 'an haaza wastaghfieriee lie zanbiekie iennakie koentie mienal ghaatie'ieen
12:29 Yusuf, laat dit tot het verleden behoren! En (jij vrouw,) vraag vergiffenis voor jouw zonden! Voorzeker, jij bent een zondenaar!"
وَ قَالَ نِسۡوَۃٌ فِی الۡمَدِیۡنَۃِ امۡرَاَتُ الۡعَزِیۡزِ تُرَاوِدُ فَتٰىہَا عَنۡ نَّفۡسِہٖ ۚ قَدۡ شَغَفَہَا حُبًّا ؕ اِنَّا لَنَرٰىہَا فِیۡ ضَلٰلٍ مُّبِیۡنٍ ﴿۰۳﴾
Wa qaala nieswatoen fiel madieenatiem ra atoel'Azieezie toeraawiedoe fataahaa 'an nafsiehiee qad shaghafahaa hoebbaa; iennaa lana raahaa fiee dalaaliem moebieen
12:30 En vrouwen van de stad zeiden: "De vrouw van de minister probeert zijn slaaf jongen te verleiden tegen zijn wil in. Voorzeker, hij heeft haar verliefd gemaakt. Voorzeker, wij zien dat ze duidelijk dwaalt." (Notitie: Als vrouw van een minister zou ze een goed voorbeeld moeten zijn voor de maatschappij, echter door haar gedrag denken mensen er anders over.)
فَلَمَّا سَمِعَتۡ بِمَکۡرِہِنَّ اَرۡسَلَتۡ اِلَیۡہِنَّ وَ اَعۡتَدَتۡ لَہُنَّ مُتَّکَاً وَّ اٰتَتۡ کُلَّ وَاحِدَۃٍ مِّنۡہُنَّ سِکِّیۡنًا وَّ قَالَتِ اخۡرُجۡ عَلَیۡہِنَّ ۚ فَلَمَّا رَاَیۡنَہٗۤ اَکۡبَرۡنَہٗ وَ قَطَّعۡنَ اَیۡدِیَہُنَّ وَ قُلۡنَ حَاشَ لِلّٰہِ مَا ہٰذَا بَشَرًا ؕ اِنۡ ہٰذَاۤ اِلَّا مَلَکٌ کَرِیۡمٌ ﴿۱۳﴾
Falammaa samie'at biemak riehienna arsalat ielaihienna wa a'tadat lahoenna moettaka aw wa aatat koella waahiedatiem mien hoenna siekkieenaw wa qaala tiegh roedj 'alaihienna falammaa ra aynahoeo akbarnahoe wa qatta'na aydieyahoenna wa qoelna haasha liellaahie maa haaza basharaa; ien haazaaa iellaa malakoen karieem
12:31 Toen ze dus van hun geroddel hoorde, prepareerde ze een lounge met rustbanken (en voedsel) voor hen. Ze gaf elk van hen een mes en zei: "(O Yusuf,) Kom voor hen! Toen ze hem zagen, hadden ze enorme bewondering voor hem (vanwege zijn schoonheid) en ze sneden (daardoor) hun handen. Ze zeiden: "Allah behoed ons! Dit is geen man, dit is een nobele engel!"
قَالَتۡ فَذٰلِکُنَّ الَّذِیۡ لُمۡتُنَّنِیۡ فِیۡہِ ؕ وَ لَقَدۡ رَاوَدۡتُّہٗ عَنۡ نَّفۡسِہٖ فَاسۡتَعۡصَمَ ؕ وَ لَئِنۡ لَّمۡ یَفۡعَلۡ مَاۤ اٰمُرُہٗ لَیُسۡجَنَنَّ وَ لَیَکُوۡنًا مِّنَ الصّٰغِرِیۡنَ ﴿۲۳﴾
Qaalat fazaaliekoennal laziee loemtoennaniee fieeh; wa laqad raawattoehoe 'an nafsiehiee fasta'sam; wa la'iel lam yaf'al maaa aamoeroehoe la yoesdjananna wa la yakoenan mienas saaghierieen
12:32 Ze zei: "Dat is degene waarvan jullie mij mee beschuldigden! En voorzeker, ik heb geprobeerd hem te verleiden maar hij werd beschermd (door een hogere macht). En als hij niet doet wat ik hem beveel, dan zal hij de gevangenis in gaan en vernederd worden!" (Notitie: Nu ze haar daad bij de elite vrouwen gerechtvaardigd heeft, legt ze een openlijke bekentenis af.)
قَالَ رَبِّ السِّجۡنُ اَحَبُّ اِلَیَّ مِمَّا یَدۡعُوۡنَنِیۡۤ اِلَیۡہِ ۚ وَ اِلَّا تَصۡرِفۡ عَنِّیۡ کَیۡدَہُنَّ اَصۡبُ اِلَیۡہِنَّ وَ اَکُنۡ مِّنَ الۡجٰہِلِیۡنَ ﴿۳۳﴾
Qaala rabbies siedjnoe ahabboe ielaiya miemma yad'oe nanieee 'ielaihie wa iellaa tasrief 'anniee kaidahoenna asboe ielaihienna wa akoem mienal djaahielieen
12:33 Hij zei: "Mijn Heer, de gevangenis is mij geliefder dan waar zij me naartoe uitnodigen. Als U hun plannen niet voor mij tegenhoudt, dan zal ik waarschijnlijk naar hun neigen. Ik zal dan tot de onwetenden behoren." (Notitie: Alle vrouwen begeerde Yusuf. Yusuf vraagt daarom om bescherming voor hun ongepast gedrag, want hij kent zijn zwakheden.)
فَاسۡتَجَابَ لَہٗ رَبُّہٗ فَصَرَفَ عَنۡہُ کَیۡدَہُنَّ ؕ اِنَّہٗ ہُوَ السَّمِیۡعُ الۡعَلِیۡمُ ﴿۴۳﴾
Fastadjaaba lahoe rabboehoe fasarafa 'anhoe kaidahoenn; iennahoe hoewas Samiee'oel 'Alieem
12:34 Zijn Heer verhoorde hem en hield hun plannen tegen voor hem. Hij is Samieun (Al-Horend), Aliem (Alweted).
ثُمَّ بَدَا لَہُمۡ مِّنۡۢ بَعۡدِ مَا رَاَوُا الۡاٰیٰتِ لَیَسۡجُنُنَّہٗ حَتّٰی حِیۡنٍ ﴿۵۳﴾
Soemma badaa lahoem mien ba'die maa ra-awoel Aayaatie layasdjoenoennahoe hatta hieen
12:35 Nadat ze (de mensen met autoriteit) all tekenen hadden gezien, vonden ze het een goed idee om hem voor een tijd in de gevangenis te plaatsen.
وَ دَخَلَ مَعَہُ السِّجۡنَ فَتَیٰنِ ؕ قَالَ اَحَدُہُمَاۤ اِنِّیۡۤ اَرٰىنِیۡۤ اَعۡصِرُ خَمۡرًا ۚ وَ قَالَ الۡاٰخَرُ اِنِّیۡۤ اَرٰىنِیۡۤ اَحۡمِلُ فَوۡقَ رَاۡسِیۡ خُبۡزًا تَاۡکُلُ الطَّیۡرُ مِنۡہُ ؕ نَبِّئۡنَا بِتَاۡوِیۡلِہٖ ۚ اِنَّا نَرٰىکَ مِنَ الۡمُحۡسِنِیۡنَ ﴿۶۳﴾
Wa daghala ma'a hoessiedjna fata-yaan; qaala ahadoehoemaaa iennieee araanieee a'sieroe ghamraw wa qaalal aagharoe iennieee araanieee ahmieloe fawqa ra'siee ghoebzan ta'koeloet tairoe mienhoe; nabbie'naa bie ta'wieelieh; iennaa naraaka mienal moehsienieen
12:36 Vervolgens werd hij en twee andere jonge mannen in de gevangenis gezet. Eén van hen zei: "Ik zag mezelf wijn persen (in mijn droom)." De andere zei: "ik zag mezelf brood dragen op mijn hoofd, terwijl de vogels ervan aten (in mijn droom). Geef ons de interpretatie ervan. Voorzeker, we zien dat jij tot de "Muhsienien" (iemand die goede daden verricht en betrouwbaar is op basis van Taqwa, zie 2:112) behoort.
قَالَ لَا یَاۡتِیۡکُمَا طَعَامٌ تُرۡزَقٰنِہٖۤ اِلَّا نَبَّاۡتُکُمَا بِتَاۡوِیۡلِہٖ قَبۡلَ اَنۡ یَّاۡتِیَکُمَا ؕ ذٰلِکُمَا مِمَّا عَلَّمَنِیۡ رَبِّیۡ ؕ اِنِّیۡ تَرَکۡتُ مِلَّۃَ قَوۡمٍ لَّا یُؤۡمِنُوۡنَ بِاللّٰہِ وَ ہُمۡ بِالۡاٰخِرَۃِ ہُمۡ کٰفِرُوۡنَ ﴿۷۳﴾
Qaala laa ya'tieekoemaa ta'aamoen toerzaqaaniehieee iellaa nabba'toekoemaa bie ta'wieeliehiee; qabla ay ya'tie yakoemaa; zaaliekoemaa miemmaa 'allamaniee rabbiee; ienniee taraktoe miellata qawmiel laa yoe'mienoena biellaahie wahoem biel aaghieratie hoem kaafieroen
12:37 Hij zei: "Ik zal jullie beide informeren over zijn interpretatie, voordat het voedsel, waarmee jullie voorzien van worden, tot jullie komt. Dit is hetgeen (uitleggen van dromen) wat mijn Heer me heeft onderwezen. Ik neem afstand van de geloofsopvatting van mensen die niet in Allah geloven, ze geloven (namelijk) niet in het hiernamaals." (Notitie: Yusuf geeft hier en in de komende verzen aan dat zijn karakter, wijsheid, en kennis slechts komt door het geloven in Allah en dat waarin zij geloven niet de juiste weg.)
وَ اتَّبَعۡتُ مِلَّۃَ اٰبَآءِیۡۤ اِبۡرٰہِیۡمَ وَ اِسۡحٰقَ وَ یَعۡقُوۡبَ ؕ مَا کَانَ لَنَاۤ اَنۡ نُّشۡرِکَ بِاللّٰہِ مِنۡ شَیۡءٍ ؕ ذٰلِکَ مِنۡ فَضۡلِ اللّٰہِ عَلَیۡنَا وَ عَلَی النَّاسِ وَ لٰکِنَّ اَکۡثَرَ النَّاسِ لَا یَشۡکُرُوۡنَ ﴿۸۳﴾
Wattaba'toe miellata aabaaa'ieee Ibraahieema wa Ishaaqa wa Ya'qoeb; maa kaana lanaaa an noeshrieka biellaahie mien shai'; zaaliekamien fadliel laahie 'alainaa wa 'alan naasie wa laakienna aksaran naasie laa yashkoeroen
12:38 "Ik volg de geloofsopvatting van mijn voorvaders, Ibrahiem, Izaak en Jakoeb. Het is niet voor ons om iets aan Allah toe te kennen. Dat is van de gunsten (de leiding) van Allah op ons en op de mensheid. Echter de meesten zijn niet dankbaar." (Notitie: "Het geloven in Allah, de Schepper, is geïntegreerd in zijn creatie, dus ook in de mens. Het is echter aan de mens of hij zijn Schepper accepteert of niet. Maar de meeste mensen zijn niet dankbaar voor de leiding, tekenen en gunsten die Allah hen geeft.)
یٰصَاحِبَیِ السِّجۡنِ ءَاَرۡبَابٌ مُّتَفَرِّقُوۡنَ خَیۡرٌ اَمِ اللّٰہُ الۡوَاحِدُ الۡقَہَّارُ ﴿۹۳﴾
Yaa saahiebayies siedjnie 'a-arbaaboem moetafarrieqoena ghayroen amiel laahoel waahiedoel qahhaar
12:39 "O mijn twee medegevangenen! Zijn verschillende heren beter of Allah, Al-Wahied (de Enige), Al-Kahaar (Degene die alles in zijn koninkrijk regelt) ?"
مَا تَعۡبُدُوۡنَ مِنۡ دُوۡنِہٖۤ اِلَّاۤ اَسۡمَآءً سَمَّیۡتُمُوۡہَاۤ اَنۡتُمۡ وَ اٰبَآؤُکُمۡ مَّاۤ اَنۡزَلَ اللّٰہُ بِہَا مِنۡ سُلۡطٰنٍ ؕ اِنِ الۡحُکۡمُ اِلَّا لِلّٰہِ ؕ اَمَرَ اَلَّا تَعۡبُدُوۡۤا اِلَّاۤ اِیَّاہُ ؕ ذٰلِکَ الدِّیۡنُ الۡقَیِّمُ وَ لٰکِنَّ اَکۡثَرَ النَّاسِ لَا یَعۡلَمُوۡنَ ﴿۰۴﴾
Maa ta'boedoena mien doeniehiee iellaaa asmaaa'an sam maitoemoehaaa antoem wa aabaaa'oekoem maaa anzalal laahoe biehaa mien soeltan; ienielhoekmoe iellaa liellaah; amara allaa ta'boedoeo iellaaa ieyyaah; zaaliekad dieenoel qaiyiemoe wa laakienna aksaran naasie laa ya'lamoen
12:40 "Jullie aanbidden slechts namen naast Hem, die jullie en jullie voorvaders zelf bedacht hebben! Allah heeft er geen toestemming voor neergezonden. Het bevel (om iets te aanbidden) ligt slechts bij Allah. Hij heeft bevolen om Hem alleen te aanbidden. Dat is de juiste Dien (levenswijze). Echter de meeste mensen weten het niet (wat de juiste levenswijze is)."
یٰصَاحِبَیِ السِّجۡنِ اَمَّاۤ اَحَدُ کُمَا فَیَسۡقِیۡ رَبَّہٗ خَمۡرًا ۚ وَ اَمَّا الۡاٰخَرُ فَیُصۡلَبُ فَتَاۡکُلُ الطَّیۡرُ مِنۡ رَّاۡسِہٖ ؕ قُضِیَ الۡاَمۡرُ الَّذِیۡ فِیۡہِ تَسۡتَفۡتِیٰنِ ﴿۱۴﴾
Yaa saahiebayies siedjnie ammaaa ahadoekoemaa fa yasqiee rabbahoe ghamraw wa ammal aagharoe fa yoeslaboe fata'koeloet tairoe mier ra'sieh; qoedieyal amroel laziee fieehie tastaftieyaan
12:41 "O mijn twee medegevangenen! Wat één van jullie betreft, hij zal wijn te drinken geven aan zijn heer. En wat de andere betreft, hij zal gekruisigd worden en de vogels zullen van zijn hoofd eten. De kwestie waarover jullie vragen is al besloten."
وَ قَالَ لِلَّذِیۡ ظَنَّ اَنَّہٗ نَاجٍ مِّنۡہُمَا اذۡکُرۡنِیۡ عِنۡدَ رَبِّکَ ۫ فَاَنۡسٰہُ الشَّیۡطٰنُ ذِکۡرَ رَبِّہٖ فَلَبِثَ فِی السِّجۡنِ بِضۡعَ سِنِیۡنَ ﴿۲۴﴾
Wa qaala liellaziee zanna annahoe nadjiem mienhoemaz koerniee 'ienda rabbieka fa-ansaahoesh Shaitaanoe ziekra Rabbiehiee falabiesa fies siedjnie bied'a sienieen
12:42 En hij zei tegen degenen waarvan hij dacht dat hij vrijgelaten wordt: "Vertel over mij aan jouw heer" Echter de satan deed hem de mededeling vergeten, dus bleef hij enkele jaren in de gevangenis. (Notitie: Tot nu toe hebben we gezien dat de gebeden van Yusuf direct verhoord werden. Echter we zien dat Yusuf zijn hoop stelt op iemand anders dan Allah met de gevolgen nadien. Had Yusuf dit verzoek aan Allah gedaan dan was hij waarschijnlijk direct vrij geweest.)
وَ قَالَ الۡمَلِکُ اِنِّیۡۤ اَرٰی سَبۡعَ بَقَرٰتٍ سِمَانٍ یَّاۡکُلُہُنَّ سَبۡعٌ عِجَافٌ وَّ سَبۡعَ سُنۡۢبُلٰتٍ خُضۡرٍ وَّ اُخَرَ یٰبِسٰتٍ ؕ یٰۤاَیُّہَا الۡمَلَاُ اَفۡتُوۡنِیۡ فِیۡ رُءۡیَایَ اِنۡ کُنۡتُمۡ لِلرُّءۡیَا تَعۡبُرُوۡنَ ﴿۳۴﴾
Wa qaalal maliekoe iennieee araa sab'a baqaraatien siemaaniey ya'koeloehoenna sab'oen 'iedjaafoew wa sab'a soemboelaatien ghoedriew wa oeghara yaabiesaat; yaaa ayoehal mala-oe aftoeniee fiee roe'yaaya ien koentoem lierroe'yaa ta'boeroen
12:43 En de koning zei: "Ik heb zeven dikke koeien gezien, die opgegeten werden door zeven magere koeien. En zeven groene graanvelden en andere die verdroogt zijn. O ministers! Leg mijn droom uit als jullie dromen kunnen interpreteren."
قَالُوۡۤا اَضۡغَاثُ اَحۡلَامٍ ۚ وَ مَا نَحۡنُ بِتَاۡوِیۡلِ الۡاَحۡلَامِ بِعٰلِمِیۡنَ ﴿۴۴﴾
Qaaloeo adghaasoe ahlaa miew wa maa nahnoe bie ta'wieeliel ahlaamie bie'aaliemieen
12:44 Zij zeiden: "Verwarde dromen! Wij zijn geen geleerden op het gebied van het uitleggen van dromen."
وَ قَالَ الَّذِیۡ نَجَا مِنۡہُمَا وَ ادَّکَرَ بَعۡدَ اُمَّۃٍ اَنَا اُنَبِّئُکُمۡ بِتَاۡوِیۡلِہٖ فَاَرۡسِلُوۡنِ ﴿۵۴﴾
Wa qaalal laziee nadjaa mienhoemaa waddakara ba'da oemmatien ana oenabbie'oekoem bie ta'wieeliehiee fa-arsieloen
12:45 Degene die vrijgesproken was van de twee (gevangenen) en die zich na een tijd (Yusuf) herinnerde, zei: "Ik zal jullie erover informeren, dus stuur me erop uit."
یُوۡسُفُ اَیُّہَا الصِّدِّیۡقُ اَفۡتِنَا فِیۡ سَبۡعِ بَقَرٰتٍ سِمَانٍ یَّاۡکُلُہُنَّ سَبۡعٌ عِجَافٌ وَّ سَبۡعِ سُنۡۢبُلٰتٍ خُضۡرٍ وَّ اُخَرَ یٰبِسٰتٍ ۙ لَّعَلِّیۡۤ اَرۡجِعُ اِلَی النَّاسِ لَعَلَّہُمۡ یَعۡلَمُوۡنَ ﴿۶۴﴾
Yoesoefoe ayyoehas sieddieeqoe aftienaa fiee sab'ie baqaraatien siemaaniey ya'koeloehoenna sab'oen 'iedjaafoew wa sabie'ie soemboelaatien ghoedriew wa oeghara yaabiesaatiel la'allieee ardjie'oe ielan naasie la'allahoem ya'lamoen
12:46 "O Yusuf! Man van de waarheid! Leg ons uit over zeven dikke koeien die door zeven magere koeien opgegeten worden. En zeven groene graanvelden en andere die verdroogt zijn. Zodat ik terug zal gaan naar de mensen en (hen het zal uitleggen) zodat ze het kunnen begrijpen."
قَالَ تَزۡرَعُوۡنَ سَبۡعَ سِنِیۡنَ دَاَبًا ۚ فَمَا حَصَدۡتُّمۡ فَذَرُوۡہُ فِیۡ سُنۡۢبُلِہٖۤ اِلَّا قَلِیۡلًا مِّمَّا تَاۡکُلُوۡنَ ﴿۷۴﴾
Qaala tazra'oena sab'a sienieena da aban famaa hasattoem fazaroehoe fiee soemboe liehieee iellaa qalieelam miemmaa ta'koeloen
12:47 Hij (Yusuf) zei: "Jullie zullen zeven jaren zoals gebruikelijk zaaien. En laat datgeen wat jullie oogsten in de graanhalm blijven, behalve voor een klein gedeelte dat jullie zullen eten. (Notitie: door het opslaan van de graanhalm en niet de meel (het eindproduct), bescherm je voorraad langer tegen insecten en verderf.)
ثُمَّ یَاۡتِیۡ مِنۡۢ بَعۡدِ ذٰلِکَ سَبۡعٌ شِدَادٌ یَّاۡکُلۡنَ مَا قَدَّمۡتُمۡ لَہُنَّ اِلَّا قَلِیۡلًا مِّمَّا تُحۡصِنُوۡنَ ﴿۸۴﴾
Thoemma ya'tiee miem ba'die zaalieka sab'oen shiedaadoey ya'koelna maa qaddamtoem lahoenna iellaa qalieelam miemma toehsienoen
12:48 Er zal daarna zeven moeilijke jaren komen, die alles zal opeten van wat opgeslagen is, behalve een klein gedeelte (dat zal overblijven).
ثُمَّ یَاۡتِیۡ مِنۡۢ بَعۡدِ ذٰلِکَ عَامٌ فِیۡہِ یُغَاثُ النَّاسُ وَ فِیۡہِ یَعۡصِرُوۡنَ ﴿۹۴﴾
Thoemma ya'tiee miem ba'die zalieka 'aamoen fieehie yoeghaa soen naasoe wa fieehie ya'sieroen
12:49 Vervolgens komt er een jaar waarin overvloedig regen wordt gegeven aan de mens. Ze zullen (vruchten en noten) persen." (Notitie: Wij zien dat Yusuf geen beroep doet op de bode m.b.t. vrijlating, ondanks dat hij hem heeft geholpen. In tegendeel, in de volgende vers zien wij dat hij de gratie die aan hem verleend wordt, afstaat. Zijn vertrouwen in Allah is sterker geworden.)
وَ قَالَ الۡمَلِکُ ائۡتُوۡنِیۡ بِہٖ ۚ فَلَمَّا جَآءَہُ الرَّسُوۡلُ قَالَ ارۡجِعۡ اِلٰی رَبِّکَ فَسۡـَٔلۡہُ مَا بَالُ النِّسۡوَۃِ الّٰتِیۡ قَطَّعۡنَ اَیۡدِیَہُنَّ ؕ اِنَّ رَبِّیۡ بِکَیۡدِہِنَّ عَلِیۡمٌ ﴿۰۵﴾
Wa qaalal maliekoe'toeniee biehiee falammaa djaaa'ahoer rasoeloe qaalar-djie ielaa rabbieka fas'alhoe maa baaloen nieswatiel laatiee qatta'na aydieyahoenn; ienna Rabbiee biekaidiehienna 'Alieem
12:50 En hij (de koning) zei: "Breng hem tot mij." Maar toen de bode tot hem (Yusuf) kwam, zei hij: "Ga terug naar je heer en vraag hem over de zaak van de vrouwen die in hun handen hadden gesneden. Voorzeker, mijn Heer is Alwetend over hun complot."
قَالَ مَا خَطۡبُکُنَّ اِذۡ رَاوَدۡتُّنَّ یُوۡسُفَ عَنۡ نَّفۡسِہٖ ؕ قُلۡنَ حَاشَ لِلّٰہِ مَا عَلِمۡنَا عَلَیۡہِ مِنۡ سُوۡٓءٍ ؕ قَالَتِ امۡرَاَتُ الۡعَزِیۡزِ الۡـٰٔنَ حَصۡحَصَ الۡحَقُّ ۫ اَنَا رَاوَدۡتُّہٗ عَنۡ نَّفۡسِہٖ وَ اِنَّہٗ لَمِنَ الصّٰدِقِیۡنَ ﴿۱۵﴾
Qaala maa ghatboekoenna iez raawattoenna Yoesoefa 'annafsieh; qoelna haasha liellaahie maa 'aliemnaa 'alaihie mien soeo'; qaalatiem ra atoel 'Azieeziel 'aana hashasal haqq, ana raawat toehoe 'an nafsiehiee wa iennahoe lamienas saadieqieen
12:51 Hij (de koning) zei (tot de vrouwen): "Wat wat waren jullie problemen toen jullie Yusuf probeerden te verlijden tegen zijn wil in? Ze zeiden: "Allah behoed ons! Wij kennen geen enkel kwaad van hem. De vrouw van de minister zei: "De waarheid is aan het licht gekomen. Ik probeerde hem te verlijden tegen zijn wil in. Hij is zeker oprecht."
ذٰلِکَ لِیَعۡلَمَ اَنِّیۡ لَمۡ اَخُنۡہُ بِالۡغَیۡبِ وَ اَنَّ اللّٰہَ لَا یَہۡدِیۡ کَیۡدَ الۡخَآئِنِیۡنَ ﴿۲۵﴾
Zaalieka lieya'lama anniee lam aghoenhoe bielghaibie wa annal laaha laa yahdiee kaidal ghaaa'ienieen
12:52 "(De waarheid is aan het licht gekomen) Zodat hij (Yusuf) mag weten dat ik niet achter zijn rug lieg. (Ik heb gezien dat) Allah het plan van de bedriegers niet laat slagen."
وَ مَاۤ اُبَرِّیُٔ نَفۡسِیۡ ۚ اِنَّ النَّفۡسَ لَاَمَّارَۃٌۢ بِالسُّوۡٓءِ اِلَّا مَا رَحِمَ رَبِّیۡ ؕ اِنَّ رَبِّیۡ غَفُوۡرٌ رَّحِیۡمٌ ﴿۳۵﴾
Wa maa oebarrie'oe nafsiee; iennan nafsa la ammaaratoem biessoeo'ie iellaa maa rahiema Rabbiee; ienna Rabbiee Ghafoeroer Rahieem
12:53 "Ik spreek mij zelf niet vrij. Voorzeker, de ego (eigen ik) is zeker een genieter van het kwaad, behalve als mijn Heer Zijn gunsten (de leiding) heeft gegeven. Voorzeker, mijn Heer is Al-Gafoer (de Vergevensgezinde), Rahmiem (de Barmhartige)." (Notitie: wij zien door haar verklaringen dat ze berouw heeft van haar daden en dat ze de waarheid heeft ingezien en dat zich overgegeven heeft aan Allah. Op basis van vers 4:17-18 wordt haar daden waarschijnlijk vergeven. Allah heeft haar de leiding gegeven en ze heeft het geaccepteerd. Ze heeft er niet voor gekozen om arrogant haar schuld te ontkennen.)
وَ قَالَ الۡمَلِکُ ائۡتُوۡنِیۡ بِہٖۤ اَسۡتَخۡلِصۡہُ لِنَفۡسِیۡ ۚ فَلَمَّا کَلَّمَہٗ قَالَ اِنَّکَ الۡیَوۡمَ لَدَیۡنَا مَکِیۡنٌ اَمِیۡنٌ ﴿۴۵﴾
Wa qaalal maliekoe' toeniee biehieee astaghlieshoe lienafsiee falammaa kallamahoe qaala iennakal yawma ladainaa makieenoen amieen
12:54 En de koning zei: "Breng hem naar mij! Ik kies hem voor mezelf." Toen hij met hem sprak, zei hij: "Voorzeker, vandaag behoor jij tot ons, stevig gevestigd en veilig."
قَالَ اجۡعَلۡنِیۡ عَلٰی خَزَآئِنِ الۡاَرۡضِ ۚ اِنِّیۡ حَفِیۡظٌ عَلِیۡمٌ ﴿۵۵﴾
Qaaladj 'alniee 'alaa ghazaaa'ieniel ardie ienniee hafieezoen 'alieem
12:55 Hij (Yusuf) zei: "Stel me aan als beheerder van de schatten van het land. Voorzeker, ik ben een beheerder met ruime kennis."
وَ کَذٰلِکَ مَکَّنَّا لِیُوۡسُفَ فِی الۡاَرۡضِ ۚ یَتَبَوَّاُ مِنۡہَا حَیۡثُ یَشَآءُ ؕ نُصِیۡبُ بِرَحۡمَتِنَا مَنۡ نَّشَآءُ وَ لَا نُضِیۡعُ اَجۡرَ الۡمُحۡسِنِیۡنَ ﴿۶۵﴾
Wa kazaalieka makkannaa lie Yoesoefa fiel ardie yatabawwa'oe mienhaa haisoe yashaaaa'; noesieeboe bierahmatienaa man nashaaa'oe wa laa noediee'oe adjral moehsienieen
12:56 En zo brachten Wij tot stand dat Yusuf zich overal kon vestigen waar hij wilde. Wij schenken Ons gunsten op wie Wij willen. Wij laten de beloning van de mensen die goed doen niet verloren gaan.
وَ لَاَجۡرُ الۡاٰخِرَۃِ خَیۡرٌ لِّلَّذِیۡنَ اٰمَنُوۡا وَ کَانُوۡا یَتَّقُوۡنَ ﴿۷۵﴾
Wa la adjroel Aaghieratie ghairoel liellazieena aamanoe wa kaanoe yattaqoen
12:57 En de beloning van het Hiernamaals is zeker beter voor degenen die geloven en Taqwa hebben (godvrezendheid zijn).
وَ جَآءَ اِخۡوَۃُ یُوۡسُفَ فَدَخَلُوۡا عَلَیۡہِ فَعَرَفَہُمۡ وَ ہُمۡ لَہٗ مُنۡکِرُوۡنَ ﴿۸۵﴾
Wa djaaa'a ieghwatoe Yoesoefa fadaghaloe 'alaihie fa'arafahoem wa hoem lahoe moen-kieroen
12:58 En de broers van Yusuf kwamen en zij traden bij hem binnen. Hij herkende hen, maar zij herkenden hem niet.
وَ لَمَّا جَہَّزَہُمۡ بِجَہَازِہِمۡ قَالَ ائۡتُوۡنِیۡ بِاَخٍ لَّکُمۡ مِّنۡ اَبِیۡکُمۡ ۚ اَلَا تَرَوۡنَ اَنِّیۡۤ اُوۡفِی الۡکَیۡلَ وَ اَنَا خَیۡرُ الۡمُنۡزِلِیۡنَ ﴿۹۵﴾
Wa lammaa djahhazahoem biedjahaaziehiem qaala' toeniee bie aghiel lakoem mien abieekoem; alaa tarawna annieee oefiel kaila wa ana ghairoel moenzielieen
12:59 Toen hij hen van hun benodigdheden voorzien had, zei hij: "Breng mij jullie halfbroer die ook dezelfde vader heeft als jullie. Zien jullie niet dat ik de volledige hoeveelheid geef en dat ik de beste van de gastheren ben?"
فَاِنۡ لَّمۡ تَاۡتُوۡنِیۡ بِہٖ فَلَا کَیۡلَ لَکُمۡ عِنۡدِیۡ وَ لَا تَقۡرَبُوۡنِ ﴿۰۶﴾
Fa iel lam taatoeniee biehiee falaa kaila lakoem 'iendiee wa laa taqraboen
12:60 "Als jullie hem niet bij me brengen, dan zal er geen aandeel meer voor jullie zijn wat mij betreft. En kom dan niet meer bij me."
قَالُوۡا سَنُرَاوِدُ عَنۡہُ اَبَاہُ وَ اِنَّا لَفٰعِلُوۡنَ ﴿۱۶﴾
Qaaloe sanoeraawiedoe 'anhoe abaahoe wa iennaa lafaa'ieloen
12:61 Ze zeiden: "Wij zullen het stellig proberen om toestemming te krijgen bij zijn vader voor (het meebrengen van) hem. Voorzeker, we zullen zeer zeker ons best doen."
وَ قَالَ لِفِتۡیٰنِہِ اجۡعَلُوۡا بِضَاعَتَہُمۡ فِیۡ رِحَالِہِمۡ لَعَلَّہُمۡ یَعۡرِفُوۡنَہَاۤ اِذَا انۡقَلَبُوۡۤا اِلٰۤی اَہۡلِہِمۡ لَعَلَّہُمۡ یَرۡجِعُوۡنَ ﴿۲۶﴾
Wa qaala liefietyaaniehiedj 'aloe biedaa'atahoem fiee riehaaliehiem la'allahoem ya'riefoenahaaa iezan qalaboeo ielaaa ahliehiem la'allahoem yardjie'oen
12:62 Hij (Yusuf) zei tegen zijn werkers: "Stop hun handelswaar in hun zadeltassen, dan kunnen ze het ontdekken wanneer ze weer terug keren naar hun familie, zodat ze weer terug kunnen komen (voor het halen van een nieuwe lading)."
فَلَمَّا رَجَعُوۡۤا اِلٰۤی اَبِیۡہِمۡ قَالُوۡا یٰۤاَبَانَا مُنِعَ مِنَّا الۡکَیۡلُ فَاَرۡسِلۡ مَعَنَاۤ اَخَانَا نَکۡتَلۡ وَ اِنَّا لَہٗ لَحٰفِظُوۡنَ ﴿۳۶﴾
Falammaa radja'oeo ielaaa abieehiem qaaloe yaaa abaanaa moenie'a miennal kailoe fa arsiel ma'anaaa aghaanaa naktal wa iennaa lahoe lahaafiezoen
12:63 Toen ze dus bij hun vader aankwamen, zeiden ze: "O onze vader! Onze aandeel (van graan) is ons (vanaf nu) ontzegt, stuur daarom onze broer met ons mee, zodat we graan kunnen krijgen. En voorzeker, wij zullen hem beschermen."
قَالَ ہَلۡ اٰمَنُکُمۡ عَلَیۡہِ اِلَّا کَمَاۤ اَمِنۡتُکُمۡ عَلٰۤی اَخِیۡہِ مِنۡ قَبۡلُ ؕ فَاللّٰہُ خَیۡرٌ حٰفِظًا ۪ وَّ ہُوَ اَرۡحَمُ الرّٰحِمِیۡنَ ﴿۴۶﴾
Qaala hal aamanoekoem 'alaihie iellaa kamaa amientoekoem 'alaaa aghieehie mien qabl; fal laahoe ghairoen haafiezaw wa Hoewa arhamoer Raahiemieen
12:64 Hij (Jakoeb) zei: "Zal ik hem aan jullie toevertrouwen net zoals ik dat eerder met zijn broer (Yusuf) deed? Allah is de beste beschermer en Hij is de Rahmaan (de Barmhartig voor iedereen), de Rahiem (Degenen die zeer Barmhartig is voor de gelovigen).
وَ لَمَّا فَتَحُوۡا مَتَاعَہُمۡ وَجَدُوۡا بِضَاعَتَہُمۡ رُدَّتۡ اِلَیۡہِمۡ ؕ قَالُوۡا یٰۤاَبَانَا مَا نَبۡغِیۡ ؕ ہٰذِہٖ بِضَاعَتُنَا رُدَّتۡ اِلَیۡنَا ۚ وَ نَمِیۡرُ اَہۡلَنَا وَ نَحۡفَظُ اَخَانَا وَ نَزۡدَادُ کَیۡلَ بَعِیۡرٍ ؕ ذٰلِکَ کَیۡلٌ یَّسِیۡرٌ ﴿۵۶﴾
Wa lammaa fatahoe mataa 'ahoem wadjadoe biedaa'atahoem roeddat ielaihiem qaaloe yaaa abaanaa maa nabghiee; haaziehiee bieda 'atoenaa roeddat ielainaa wa namieeroe ahlanaa wa nahfazoe aghaanaa wa nazdaadoe kaila ba'ieer; zaalieka kailoey yasieer
12:65 Toen ze hun tassen openmaakten, troffen ze hun eigen handelswaar aan. Ze zeiden: "O onze vader! Wat willen we nog meer?! We hebben onze handelswaar terug gekregen! En we kunnen dus nog meer provisie krijgen voor onze familie, en we zullen onze broer beschermen en we zullen een extra lading van een kameel krijgen. Dat is een makkelijke winst!" (Notitie: De terugkeren van de handelswaar is een aanwijzing voor Jakoeb dat Yusuf levend is.)
قَالَ لَنۡ اُرۡسِلَہٗ مَعَکُمۡ حَتّٰی تُؤۡتُوۡنِ مَوۡثِقًا مِّنَ اللّٰہِ لَتَاۡتُنَّنِیۡ بِہٖۤ اِلَّاۤ اَنۡ یُّحَاطَ بِکُمۡ ۚ فَلَمَّاۤ اٰتَوۡہُ مَوۡثِقَہُمۡ قَالَ اللّٰہُ عَلٰی مَا نَقُوۡلُ وَکِیۡلٌ ﴿۶۶﴾
Qaala lan oersielahoe ma'akoem hattaa toe'toenie mawsieqam mienal laahiee lataa toennaniee biehieee iellaaa ay yoehaata biekoem falammaaa aatawhoe mawsieqahoem qaalal laahoe 'alaa maa naqoeloe Wakieel
12:66 Hij (Jakoeb) zei: "Nooit zal ik hem met jullie meesturen totdat jullie mij een belofte bij Allah afleggen, dat jullie hem zeker bij me terug brengen, tenzij jullie omsingeld zijn." Nadat ze hem hun woord hadden gegeven, zei hij: "Allah is over alles een waker over wat we zeggen."
وَ قَالَ یٰبَنِیَّ لَا تَدۡخُلُوۡا مِنۡۢ بَابٍ وَّاحِدٍ وَّ ادۡخُلُوۡا مِنۡ اَبۡوَابٍ مُّتَفَرِّقَۃٍ ؕ وَ مَاۤ اُغۡنِیۡ عَنۡکُمۡ مِّنَ اللّٰہِ مِنۡ شَیۡءٍ ؕ اِنِ الۡحُکۡمُ اِلَّا لِلّٰہِ ؕ عَلَیۡہِ تَوَکَّلۡتُ ۚ وَ عَلَیۡہِ فَلۡیَتَوَکَّلِ الۡمُتَوَکِّلُوۡنَ ﴿۷۶﴾
Wa qaala yaa banieyya laa tadghoeloe miem baabiew waa hiediew wadghoeloe mien abwaabiem moetafarrieqah; wa maaa oeghniee 'an-koem mienal laahie mien shai'ien; ieniel hoekmoe iellaa liellaahie 'alaihie tawakkaltoe wa 'alaihie fal yatawakkaliel Moetawakkieloen
12:67 En Hij zei: "O mijn zonen! Ga niet via één poort naar binnen, maar ga via verschillende poorten naar binnen. Ik kan jullie in niets helpen tegen Allah. Het besluit (van iets) ligt slecht bij Allah. Op hem stel ik mijn vertrouwen, laten degenen die vertrouwen stellen, op Hem hun vertrouwen stellen."
وَ لَمَّا دَخَلُوۡا مِنۡ حَیۡثُ اَمَرَہُمۡ اَبُوۡہُمۡ ؕ مَا کَانَ یُغۡنِیۡ عَنۡہُمۡ مِّنَ اللّٰہِ مِنۡ شَیۡءٍ اِلَّا حَاجَۃً فِیۡ نَفۡسِ یَعۡقُوۡبَ قَضٰہَا ؕ وَ اِنَّہٗ لَذُوۡ عِلۡمٍ لِّمَا عَلَّمۡنٰہُ وَ لٰکِنَّ اَکۡثَرَ النَّاسِ لَا یَعۡلَمُوۡنَ ﴿۸۶﴾
Wa lammaa daghaloe mien haisoe amarahoem aboehoem maa kaana yoeghniee 'anhoem mienal laahie mien shai'ien iellaa haadjatan fiee nafsie Ya'qoeba qadaahaa; wa iennahoe lazoe 'ielmiel liemaa 'allamnaahoe wa laakienna aksaran naasie laa ya'lamoen
12:68 En toen ze binnen traden op de wijze van hoe hun vader het beviel, gaf het ze geen enkel voordeel tegen de beslissing van Allah. Het was slechts een ingeving van Jakoeb's eigen ik/zelf (ego), die hij ten horen gaf. Voorzeker, hij is een bezitter van kennis, omdat Wij het hem hebben onderwezen. Echter, de meeste mensen weten het niet (dat Allah het is die kennis onderwijst)." (Notitie: Net zoals de sterren in Yusuf's droom die verspreid waren, laat Jakob hen ook verspreid naar binnen gaan. De beslissing die Jakoeb maakte was dus niet op basis van bijgeloof, maar op basis van kennis van de droom. Deze vers zegt dat het niet uit maakte tegen de bepaling van Allah. Allah had al bepaald dat Yusuf een profeet wordt.)
وَ لَمَّا دَخَلُوۡا عَلٰی یُوۡسُفَ اٰوٰۤی اِلَیۡہِ اَخَاہُ قَالَ اِنِّیۡۤ اَنَا اَخُوۡکَ فَلَا تَبۡتَئِسۡ بِمَا کَانُوۡا یَعۡمَلُوۡنَ ﴿۹۶﴾
Wa lammaa daghaloe 'alaa Yoesoefa aawaaa ielaihie aghaahoe qaala iennieee ana aghoeka falaa tabta'ies biemaa kaanoe ya'maloen
12:69 En toen ze bij Yusuf binnenkwamen, nam hij zijn broer apart voor zichzelf. Hij zei: "Voorzeker, ik ben jou broer, dus treur niet voor wat ze (jouw half broers) doen."
فَلَمَّا جَہَّزَہُمۡ بِجَہَازِہِمۡ جَعَلَ السِّقَایَۃَ فِیۡ رَحۡلِ اَخِیۡہِ ثُمَّ اَذَّنَ مُؤَذِّنٌ اَیَّتُہَا الۡعِیۡرُ اِنَّکُمۡ لَسٰرِقُوۡنَ ﴿۰۷﴾
Falammaa djahhazahoem biedjahaaziehiem dja'alas sieqaayata fiee rahlie aghieehie soemma azzana moe'azzienoen ayyatoehal'ieeroe iennakoem lasaarieqoen
12:70 Toen hij hen voorzien had met hun benodigdheden, zette hij de beker in de tas van zijn broer. Vervolgens, riep een berichtgever: "O jullie (kamelen) van de karavaan! Voorzeker, jullie zijn zeker dieven!"
قَالُوۡا وَ اَقۡبَلُوۡا عَلَیۡہِمۡ مَّا ذَا تَفۡقِدُوۡنَ ﴿۱۷﴾
Qaaloe wa aqbaloe 'alaihiem maazaa tafqiedoen
12:71 Ze (de broers) wenden zich naar hen toe en zeiden: "Wat is het dat jullie missen?"
قَالُوۡا نَفۡقِدُ صُوَاعَ الۡمَلِکِ وَ لِمَنۡ جَآءَ بِہٖ حِمۡلُ بَعِیۡرٍ وَّ اَنَا بِہٖ زَعِیۡمٌ ﴿۲۷﴾
Qaaloe nafqiedoe soewaa'al maliekie wa lieman djaaa'a biehiee hiemloe ba'ieeriew wa ana biehiee za'ieem
12:72 Ze zeiden: "Wij missen de drinkbeker van de koning. Voor degene die hem terug brengt is er een (graan)lading van een kameel." (Yusuf zei:) "En ik ben er zelf verantwoordelijk voor!"
قَالُوۡا تَاللّٰہِ لَقَدۡ عَلِمۡتُمۡ مَّا جِئۡنَا لِنُفۡسِدَ فِی الۡاَرۡضِ وَ مَا کُنَّا سٰرِقِیۡنَ ﴿۳۷﴾
Qaaloe tallaahie laqad 'aliemtoem maa djie'na lienoefsieda fiel ardie wa maa koennaa saarieqieen
12:73 Ze (de broers) zeiden: "Bij Allah! Julie weten het met zekerheid dat wij niet gekomen zijn om verderf in het land te zaaien. Wij zijn geen dieven!"
قَالُوۡا فَمَا جَزَآؤُہٗۤ اِنۡ کُنۡتُمۡ کٰذِبِیۡنَ ﴿۴۷﴾
Qaaloe famaa djazaaa'oe hoeo ien koentoem kaaziebieen
12:74 Ze zeiden: "Wat zal de vergelding dan zijn als jullie liegen?"
قَالُوۡا جَزَآؤُہٗ مَنۡ وُّجِدَ فِیۡ رَحۡلِہٖ فَہُوَ جَزَآؤُہٗ ؕ کَذٰلِکَ نَجۡزِی الظّٰلِمِیۡنَ ﴿۵۷﴾
Qaaloe djazaaa'oehoe maw woedjieda fiee rahliehiee fahoewa djazaaa'oeh; kazaalieka nadjziez zaaliemieen
12:75 Ze (de broers) zeiden: "De vergelding (volgens onze wet) is dat degene bij wie het in zijn tas gevonden wordt, wordt vastgehouden (als slaaf). Zo vergelden wij de misdadigers." (Notitie: Dit is de wetgeving van het volk van Israël.)
فَبَدَاَ بِاَوۡعِیَتِہِمۡ قَبۡلَ وِعَآءِ اَخِیۡہِ ثُمَّ اسۡتَخۡرَجَہَا مِنۡ وِّعَآءِ اَخِیۡہِ ؕ کَذٰلِکَ کِدۡنَا لِیُوۡسُفَ ؕ مَا کَانَ لِیَاۡخُذَ اَخَاہُ فِیۡ دِیۡنِ الۡمَلِکِ اِلَّاۤ اَنۡ یَّشَآءَ اللّٰہُ ؕ نَرۡفَعُ دَرَجٰتٍ مَّنۡ نَّشَآءُ ؕ وَ فَوۡقَ کُلِّ ذِیۡ عِلۡمٍ عَلِیۡمٌ ﴿۶۷﴾
Fabada-a bie-aw'ieyatiehiem qabla wie'aaa'ie aghieehie soemmas taghradjahaa miew wie 'aaa'ie aghieeh; kazaalieka kiednaa lie Yoesoef; maa kaana lieyaaghoeza aghaahoe fiee dieeniel maliekie iellaaa ay yashaaa'al laah; narfa'oe daradjaatiem man nashaaa'; wa fawqa koellie ziee 'ielmien 'Alieem
12:76 Dus begon hij (Yusuf) eerst met hun tassen (te controleren), voordat hij de tas van zijn broer controleerde. Vervolgens, haalde hij het (de koning's drinkbeker) uit de tas van zijn broer. Wij maakten dus plannen voor Yusuf. Volgens de wetgeving van de koning (van Egypte) kon hij zijn broer niet (als slaaf) nemen, echter het was de wil van Allah. Wij laten degenen van wie Wij willen, in graden toenemen. Over elke bezitter van kennis overheerst de Alwetende. (Notitie: de wetgeving voor stelen in Egypte was anders dan de wetgeving van het volk van Israël. Echter door de wil Allah wordt er gekozen om hier de wetgeving van het volk van Israël te hanteren.)
قَالُوۡۤا اِنۡ یَّسۡرِقۡ فَقَدۡ سَرَقَ اَخٌ لَّہٗ مِنۡ قَبۡلُ ۚ فَاَسَرَّہَا یُوۡسُفُ فِیۡ نَفۡسِہٖ وَ لَمۡ یُبۡدِہَا لَہُمۡ ۚ قَالَ اَنۡتُمۡ شَرٌّ مَّکَانًا ۚ وَ اللّٰہُ اَعۡلَمُ بِمَا تَصِفُوۡنَ ﴿۷۷﴾
Qaaloe iey yasrieq faqad saraqa aghoel lahoe mien qabl; fa asarrahaa Yoesoefoe fiee nafsiehiee wa lam yoebdiehaa lahoem; qaala antoem sharroem makaanaw wallaahoe a'lamoe biemaa tasiefoen
12:77 Ze (de broers) zeiden: "Als hij het gestolen heeft, waarlijk een broer (Yusuf) van hem heeft net zo gestolen." Yusuf hield het (zijn reactie) voor zichzelf en onthulde niets aan hen, Hij zei (in zichzelf): "Jullie zijn slecht. Allah weet het beste wat jullie zeggen." (Notitie: volgens Tabari (Tabari volume 2 pagina 148) en Ibn Kathir (Stories of the Prophets Ibn Kathir) wordt de beschuldiging, dat Yusuf gestolen had, gerefereerd naar de volgende gebeurtenis. De vader van Jakoeb was Izaak. Hij had een riem\gordel dat van generatie op generatie door gegeven werd aan het oudste kind. Het oudste kind van Izaak was de zus van Jakoeb, de tante van Yusuf, dus de bezitter van de gordel. Toen de moeder van Yusuf overleed zorgde deze tante voor Yusuf. Op een gegeven moment wilde Jakoeb Yusuf terug, echter ze wilde hem niet terug geven. Ze bedacht daarom een list. Ze verborg de gordel onder de kleren van Yusuf. Vervolgens zei ze: "Ik ben de riem van Izaak kwijt! Zoek wie hem heeft!" Ze zocht er ijverig naar en beval vervolgens dat iedereen in het huishouden zou worden gefouilleerd. Ze vonden de riem bij Yusuf en ze zei: "Bij Allah! Hij is nu van mij. Ik zal met hem doen wat ik wil!" Volgens hun regel wordt iemand die gestolen heeft, als slaaf gehouden. Toen Jakoeb bij haar kwam, vertelde ze hem het verhaal en hij zei: "Als hij het gestolen heeft, dan is hij van jou, ik kan er niets aan doen." Dus hield ze Yusuf bij haar. Jakoeb kon hem niet nemen totdat ze stierf. In deze vers refereren de broers naar dit incident, waarbij het leek alsof Yusuf de riem had gestolen.)
قَالُوۡا یٰۤاَیُّہَا الۡعَزِیۡزُ اِنَّ لَہٗۤ اَبًا شَیۡخًا کَبِیۡرًا فَخُذۡ اَحَدَنَا مَکَانَہٗ ۚ اِنَّا نَرٰىکَ مِنَ الۡمُحۡسِنِیۡنَ ﴿۸۷﴾
Qaaloe yaaa ayyoehal 'Azieezoe ienna lahoeo aban shaighan kabieeran faghoez ahadanaa makaanahoe iennaa naraaka mienal moehsienieen
12:78 Ze zeiden, "O minister! Voorzeker, hij heeft een oude vader. Dus neem één van ons in plaats van hem. Voorzeker, wij zien jou als een goed persoon."
قَالَ مَعَاذَ اللّٰہِ اَنۡ نَّاۡخُذَ اِلَّا مَنۡ وَّجَدۡنَا مَتَاعَنَا عِنۡدَہٗۤ ۙ اِنَّاۤ اِذًا لَّظٰلِمُوۡنَ ﴿۹۷﴾
Qaala ma'aazal laahie an naaghoeza iellaa maw wadjadnaa mataa'anaa 'iendahoe iennaaa iezal lazaaliemoen
12:79 Hij (Yusuf) zei: "Allah verbied dat we iemand nemen behalve degene bij wie wij onze bezitting vonden. Voorzeker, we zouden anders onrecht plegen."
فَلَمَّا اسۡتَیۡـَٔسُوۡا مِنۡہُ خَلَصُوۡا نَجِیًّا ؕ قَالَ کَبِیۡرُہُمۡ اَلَمۡ تَعۡلَمُوۡۤا اَنَّ اَبَاکُمۡ قَدۡ اَخَذَ عَلَیۡکُمۡ مَّوۡثِقًا مِّنَ اللّٰہِ وَ مِنۡ قَبۡلُ مَا فَرَّطۡتُّمۡ فِیۡ یُوۡسُفَ ۚ فَلَنۡ اَبۡرَحَ الۡاَرۡضَ حَتّٰی یَاۡذَنَ لِیۡۤ اَبِیۡۤ اَوۡ یَحۡکُمَ اللّٰہُ لِیۡ ۚ وَ ہُوَ خَیۡرُ الۡحٰکِمِیۡنَ ﴿۰۸﴾
Falammas tay'asoe mienhoe ghalasoe nadjieyyan qaala kabieeroehoem alam ta'lamoen anna abaakoem qad aghaza 'alaikoem mawsieqam mienal laahie wa mien qabloe maa farrattoem fiee Yoesoefa falan abrahal arda hattaa yaazana lieee abieee aw yahkoemal laahoe liee wa hoewa ghairoel haakiemieen
12:80 Toen ze wanhopig werden door zijn besluit, afzonderden ze zich voor een privé-overleg. De oudste van hen zei: "Weten jullie niet meer dat jullie vader ons een belofte heeft laten afleggen bij Allah en dat We eerder gefaald hebben met betrekking tot Yusuf? Ik zal dus dit land nooit verlaten totdat mijn vader mij toestemming geeft of Allah een beslissing voor me maakt. Hij is de beste van de rechters."
اِرۡجِعُوۡۤا اِلٰۤی اَبِیۡکُمۡ فَقُوۡلُوۡا یٰۤاَبَانَاۤ اِنَّ ابۡنَکَ سَرَقَ ۚ وَ مَا شَہِدۡنَاۤ اِلَّا بِمَا عَلِمۡنَا وَ مَا کُنَّا لِلۡغَیۡبِ حٰفِظِیۡنَ ﴿۱۸﴾
Irdjie'oeo ielaaa abieekoem faqoeloe yaaa abaanaaa iennab naka saraq; wa maa shahiednaaa iellaa biemaa 'aliemnaa wa maa koennaa lielghaibie haafiezieen
12:81 "Ga terug naar jullie vader en zeg: "O onze vader! Voorzeker, uw zoon heeft gestolen. En we getuigen alleen over wat we weten. We waren geen bewakers van het ongeziene (de daad)."
وَ سۡـَٔلِ الۡقَرۡیَۃَ الَّتِیۡ کُنَّا فِیۡہَا وَ الۡعِیۡرَ الَّتِیۡۤ اَقۡبَلۡنَا فِیۡہَا ؕ وَ اِنَّا لَصٰدِقُوۡنَ ﴿۲۸﴾
Was'aliel qaryatal latiee koennaa fieehaa wal'ieeral latieee aqbalnaa fieehaa wa iennaa lasaadieqoen
12:82 "Vraag de bewoners van de stad waar we waren. Of de mensen van de karavaan waar we mee terug reisden. Voorzeker, we spreken de waarheid."
قَالَ بَلۡ سَوَّلَتۡ لَکُمۡ اَنۡفُسُکُمۡ اَمۡرًا ؕ فَصَبۡرٌ جَمِیۡلٌ ؕ عَسَی اللّٰہُ اَنۡ یَّاۡتِـیَنِیۡ بِہِمۡ جَمِیۡعًا ؕ اِنَّہٗ ہُوَ الۡعَلِیۡمُ الۡحَکِیۡمُ ﴿۳۸﴾
Qaala bal sawwalat lakoem anfoesoekoem amran fasabroen djamieeloen 'asal laahoe ay yaa tieyaniee biehiem djamiee'aa; iennahoe Hoewal 'Alieemoel Hakieem
12:83 Hij (Jakoeb) zei: "Nee! Jullie eigen ego heeft jullie verleid tot het begaan van een ernstige zaak! Dus geduld is een schone zaak. Misschien zal Allah allen tot me terug brengen. Hij is Aliem (Alwetend), Hakiem (Alwijs)."
وَ تَوَلّٰی عَنۡہُمۡ وَ قَالَ یٰۤاَسَفٰی عَلٰی یُوۡسُفَ وَ ابۡیَضَّتۡ عَیۡنٰہُ مِنَ الۡحُزۡنِ فَہُوَ کَظِیۡمٌ ﴿۴۸﴾
Wa tawallaa 'anhoem wa qaala yaaa asafaa 'alaa Yoesoefa wabyaddat 'aynaahoe mienal hoeznie fahoewa kazieem
12:84 En hij (Jakoeb) wendde zich af van hen en zei: "O, mijn verdriet over Yusuf!" Vervolgens, werd zijn ogen wit door het verdriet dat hij onderdrukte.
قَالُوۡا تَاللّٰہِ تَفۡتَؤُا تَذۡکُرُ یُوۡسُفَ حَتّٰی تَکُوۡنَ حَرَضًا اَوۡ تَکُوۡنَ مِنَ الۡہٰلِکِیۡنَ ﴿۵۸﴾
Qaaloe tallaahie tafta'oe tazkoeroe Yoesoefa hattaa takoena haradan aw takoena mienal haaliekieen
12:85 Ze (de broers) zeiden: "Bij Allah! Jij zult niet stoppen met het denken aan Yusuf totdat je dood ziek wordt of totdat je dood gaat."
قَالَ اِنَّمَاۤ اَشۡکُوۡا بَثِّیۡ وَ حُزۡنِیۡۤ اِلَی اللّٰہِ وَ اَعۡلَمُ مِنَ اللّٰہِ مَا لَا تَعۡلَمُوۡنَ ﴿۶۸﴾
Qaala iennamaaa ashkoe bassiee wa hoeznieee ielal laahie wa a'lamoe mienal laahie maa laa ta'lamoen
12:86 Hij zei: "Ik klaag over mijn pijn en verdriet alleen bij Allah. En ik weet over Allah wat jullie niet weten."
یٰبَنِیَّ اذۡہَبُوۡا فَتَحَسَّسُوۡا مِنۡ یُّوۡسُفَ وَ اَخِیۡہِ وَ لَا تَایۡـَٔسُوۡا مِنۡ رَّوۡحِ اللّٰہِ ؕ اِنَّہٗ لَا یَایۡـَٔسُ مِنۡ رَّوۡحِ اللّٰہِ اِلَّا الۡقَوۡمُ الۡکٰفِرُوۡنَ ﴿۷۸﴾
Yaa banieyyaz haboe fatahassasoe miey yoesoefa wa aghieehie wa laa tai'asoe mier rawhiel laahie iennahoe laa yai'asoe mier rawhiel laahie iellal qawmoel kaafieroen
12:87 "O mijn zonen! Ga en informeer over Yusuf en zijn broer. En wanhoop niet aan de genade van Allah. Voorzeker, niemand wanhoopt aan de genade van Allah, behalve de ongelovigen."
فَلَمَّا دَخَلُوۡا عَلَیۡہِ قَالُوۡا یٰۤاَیُّہَا الۡعَزِیۡزُ مَسَّنَا وَ اَہۡلَنَا الضُّرُّ وَ جِئۡنَا بِبِضَاعَۃٍ مُّزۡجٰىۃٍ فَاَوۡفِ لَنَا الۡکَیۡلَ وَ تَصَدَّقۡ عَلَیۡنَا ؕ اِنَّ اللّٰہَ یَجۡزِی الۡمُتَصَدِّقِیۡنَ ﴿۸۸﴾
Falammaa daghaloe 'alaihie qaaloe yaaa ayyoehal 'Azieezoe massanaa wa ahlanad doerroe wa djie'naa biebiedaa 'tiemmoezdjaatien fa awfie lanal kaila wa tasaddaq 'alainaa iennal laaha yadjziel moetasaddieqieen
12:88 Toen ze dus bij hem (Yusuf) binnenkwamen, zeiden zij: "O minister! Wij en onze familie zijn getroffen door tegenslag. Wij zijn gekomen met handelswaar van een kleine waarde, wees liefdadig tegen ons en betaal ons de volledige maat. Voorzeker, Allah beloont degenen die aalmoezen geven."
قَالَ ہَلۡ عَلِمۡتُمۡ مَّا فَعَلۡتُمۡ بِیُوۡسُفَ وَ اَخِیۡہِ اِذۡ اَنۡتُمۡ جٰہِلُوۡنَ ﴿۹۸﴾
Qaala hal 'aliemtoem maa fa'altoem bie Yoesoefa wa aghieehie iez antoem djaahieloen
12:89 Hij zei: "Weten jullie wat jullie met Yusuf en zijn broer hebben gedaan, toen jullie onwetend waren?" (Notitie: Yusuf breekt omdat de broers om aalmoezen vragen.)
قَالُوۡۤا ءَاِنَّکَ لَاَنۡتَ یُوۡسُفُ ؕ قَالَ اَنَا یُوۡسُفُ وَ ہٰذَاۤ اَخِیۡ ۫ قَدۡ مَنَّ اللّٰہُ عَلَیۡنَا ؕ اِنَّہٗ مَنۡ یَّـتَّقِ وَ یَصۡبِرۡ فَاِنَّ اللّٰہَ لَا یُضِیۡعُ اَجۡرَ الۡمُحۡسِنِیۡنَ ﴿۰۹﴾
Qaaloe 'a iennaka la anta Yoesoefoe qaala ana Yoesoefoe wa haazaaa aghiee qad mannal laahoe 'alainaa iennahoe may yattaqie wa yasbier fa iennal laaha laa yoediee'oe adjral moehsienieen
12:90 Ze zeiden: "Ben jij echt Yusuf?" Hij zei: "Ik ben Yusuf en dit is mijn broer. Allah heeft Zijn gunsten rijkelijk aan ons geschonken. Voorzeker, Hij die Allah vreest en geduldig is, dan Voorzeker, Allah laat de beloning van de mensen die goed doen, niet verloren gaan."
قَالُوۡا تَاللّٰہِ لَقَدۡ اٰثَرَکَ اللّٰہُ عَلَیۡنَا وَ اِنۡ کُنَّا لَخٰطِئِیۡنَ ﴿۱۹﴾
Qaaloe tallaahie laqad aasarakal laahoe 'alainaa wa ien koennaa laghaatie'ieen
12:91 Ze zeiden: "Bij Allah! Voorzeker, Allah heeft jou boven ons verkozen. Wij zijn zondaren."
قَالَ لَا تَثۡرِیۡبَ عَلَیۡکُمُ الۡیَوۡمَ ؕ یَغۡفِرُ اللّٰہُ لَکُمۡ ۫ وَ ہُوَ اَرۡحَمُ الرّٰحِمِیۡنَ ﴿۲۹﴾
Qaala laa tasrieeba 'alaikoemoel yawma yaghfieroel laahoe lakoem wa Hoewa arhamoer raahiemieen
12:92 Hij zei: "Vandaag rust er geen schuld meer op jullie." Allah zal jullie vergeven. Hij is Arhmaan (de meest Barmhartige m.b.t. iedereen, maar tijdelijk van duur), Arahiem (de Erbarmer)."
اِذۡہَبُوۡا بِقَمِیۡصِیۡ ہٰذَا فَاَلۡقُوۡہُ عَلٰی وَجۡہِ اَبِیۡ یَاۡتِ بَصِیۡرًا ۚ وَ اۡتُوۡنِیۡ بِاَہۡلِکُمۡ اَجۡمَعِیۡنَ ﴿۳۹﴾
Izhaboe bieqamieesiee haazaa fa alqoehoe 'alaa wadjhie abiee yaatie basieeraw waatoeniee bie ahliekoem adjma'ieen
12:93 "Ga met deze hemd van mij en gooi het op de gezicht van mijn vader, hij zal weer kunnen zien. Breng (daarna) jullie familie allemaal naar me toe."
وَ لَمَّا فَصَلَتِ الۡعِیۡرُ قَالَ اَبُوۡہُمۡ اِنِّیۡ لَاَجِدُ رِیۡحَ یُوۡسُفَ لَوۡ لَاۤ اَنۡ تُفَنِّدُوۡنِ ﴿۴۹﴾
Wa lammaa fasalatiel 'ieeroe qaala aboehoem ienniee la adjiedoe rieeha Yoesoefa law laaa an toefanniedoen
12:94 En toen de karavaan (vanuit Egypte) vertrok, zei hun vader: "Voorzeker, jullie denken dat ik dement ben, maar ik ruik echt de geur van Yusuf." (Notitie: Jakoeb zei dit tegen de mensen die om zich heen waren. Zijn kinderen waren in Egypte op weg naar huis. Hij kon de geur van Yusuf al van die afstand ruiken.)
قَالُوۡا تَاللّٰہِ اِنَّکَ لَفِیۡ ضَلٰلِکَ الۡقَدِیۡمِ ﴿۵۹﴾
Qaaloe tallaahie iennaka lafiee dalaaliekal qadieem
12:95 Ze zeiden: "Bij Allah! Jij bent echt dement."
فَلَمَّاۤ اَنۡ جَآءَ الۡبَشِیۡرُ اَلۡقٰىہُ عَلٰی وَجۡہِہٖ فَارۡتَدَّ بَصِیۡرًا ۚ قَالَ اَلَمۡ اَقُلۡ لَّکُمۡ ۚۙ اِنِّیۡۤ اَعۡلَمُ مِنَ اللّٰہِ مَا لَا تَعۡلَمُوۡنَ ﴿۶۹﴾
Falammaaa an djaaa'albashieeroe alqaahoe 'alaa wadjhiehiee fartadda basieeran qaala alam aqoel lakoem iennieee a'lamoe mienal laahie maa laa ta'lamoen
12:96 Toen de dragers van het goede nieuws (de broers) aangekomen waren, gooide ze het (de hemd) op zijn gezicht. Vervolgens kreeg hij zijn zicht terug. Hij zei: "Zei ik het niet dat ik over Allah weet wat jullie niet weten!"
قَالُوۡا یٰۤاَبَانَا اسۡتَغۡفِرۡ لَنَا ذُنُوۡبَنَاۤ اِنَّا کُنَّا خٰطِئِیۡنَ ﴿۷۹﴾
Qaaloe yaaa abaanas taghfier lanaa zoenoebanaa iennaa koennaa ghaatie'ieen
12:97 Ze (de broers) zeiden: "O onze vader! Vraag voor ons, voor onze zonden vergiffenis. Voorzeker, wij zijn zondaren."
قَالَ سَوۡفَ اَسۡتَغۡفِرُ لَکُمۡ رَبِّیۡ ؕ اِنَّہٗ ہُوَ الۡغَفُوۡرُ الرَّحِیۡمُ ﴿۸۹﴾
Qaala sawfa astaghfieroe lakoem Rabbieee iennahoe Hoewal Ghafoeroer Rahieem
12:98 Hij zei: "Spoedig zal ik voor jullie vergiffenis aan mijn Heer vragen. Voorzeker, Hij is Al-Gafoer (de Vergevensgezinde), Ar-Rahiem (zeer Barmhartig naar gelovigen toe)."
فَلَمَّا دَخَلُوۡا عَلٰی یُوۡسُفَ اٰوٰۤی اِلَیۡہِ اَبَوَیۡہِ وَ قَالَ ادۡخُلُوۡا مِصۡرَ اِنۡ شَآءَ اللّٰہُ اٰمِنِیۡنَ ﴿۹۹﴾
Falammaa daghaloe 'alaa Yoesoefa aawaaa ielaihie abawaiyhie wa qaalad ghoeloe Miesra ienshaaa'al laahoe aamienieen
12:99 Toen ze bij Yusuf aankwamen, nam hij zijn ouders apart voor zichzelf en zei: "Kom Egypte binnen, In Sha Allah (als Allah het wil) zullen jullie veilig zijn."
وَ رَفَعَ اَبَوَیۡہِ عَلَی الۡعَرۡشِ وَ خَرُّوۡا لَہٗ سُجَّدًا ۚ وَ قَالَ یٰۤاَبَتِ ہٰذَا تَاۡوِیۡلُ رُءۡیَایَ مِنۡ قَبۡلُ ۫ قَدۡ جَعَلَہَا رَبِّیۡ حَقًّا ؕ وَ قَدۡ اَحۡسَنَ بِیۡۤ اِذۡ اَخۡرَجَنِیۡ مِنَ السِّجۡنِ وَ جَآءَ بِکُمۡ مِّنَ الۡبَدۡوِ مِنۡۢ بَعۡدِ اَنۡ نَّزَغَ الشَّیۡطٰنُ بَیۡنِیۡ وَ بَیۡنَ اِخۡوَتِیۡ ؕ اِنَّ رَبِّیۡ لَطِیۡفٌ لِّمَا یَشَآءُ ؕ اِنَّہٗ ہُوَ الۡعَلِیۡمُ الۡحَکِیۡمُ ﴿۰۰۱﴾
Wa raf'a abawaihie 'alal 'arshie wa gharroe lahoe soedjdjadaa; wa qaala yaaa abatie haaza taawieeloe roe'yaaya mien qabloe qad dja'alahaa Rabbiee haqqaa; wa qad ahsana bieee iez aghradjaniee mienas siedjnie wa djaaa'a biekoem mienal badwie miem ba'die an nazaghash Shaitaanoe bainiee wa baina ieghwatiee; ienna Rabbiee latieefoel liemaa yashaaa'; iennahoe Hoewal 'Alieemoel Hakieem
12:100 En hij liet zijn ouders op de troon zitten en ze vielen (allen) neer in prostratie voor hem (Yusuf). En hij zei: "O mijn vader! Dit is de uitleg van mijn droom! Mijn heer heeft het laten uitkomen! Voorzeker, Hij was inderdaad goed voor me. Hij heeft me uit de gevangenis gehaald en jullie hier naar toe bracht weg van het bedoeïenen leven. Dit alles nadat de satan scheiding had aangebracht tussen mij en mijn broers. Mijn Heer is het meest subtiel in (het uitvoeren van) wat Hij wil. Voorzeker, Hij is Aliem (Alwetend), Hakiem (Alwijs)."
رَبِّ قَدۡ اٰتَیۡتَنِیۡ مِنَ الۡمُلۡکِ وَ عَلَّمۡتَنِیۡ مِنۡ تَاۡوِیۡلِ الۡاَحَادِیۡثِ ۚ فَاطِرَ السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضِ ۟ اَنۡتَ وَلِیّٖ فِی الدُّنۡیَا وَ الۡاٰخِرَۃِ ۚ تَوَفَّنِیۡ مُسۡلِمًا وَّ اَلۡحِقۡنِیۡ بِالصّٰلِحِیۡنَ ﴿۱۰۱﴾
Rabbie qad aataitaniee mienal moelkie wa 'allamtaniee mien taawieeliel ahaadiees; faatie ras samaawaatie wal ardie Anta walieyyiee fied doenyaa wal Aaghieratie tawaffaniee moesliemaw wa alhieqniee biessaaliehieen
12:101 "O mijn Heer, voorzeker, U heeft mij van de koninkrijk gegeven en mij de interpretatie van de dromen onderwezen. Schepper van de hemelen en de aarde, U bent mijn beschermer in deze wereld en in het hiernamaals. Laat mij doen sterven als een Moslim (iemand die zich overgegeven heeft aan Allah) en verenig mij met de rechtvaardigen."
ذٰلِکَ مِنۡ اَنۡۢبَآءِ الۡغَیۡبِ نُوۡحِیۡہِ اِلَیۡکَ ۚ وَ مَا کُنۡتَ لَدَیۡہِمۡ اِذۡ اَجۡمَعُوۡۤا اَمۡرَہُمۡ وَ ہُمۡ یَمۡکُرُوۡنَ ﴿۲۰۱﴾
Zaalieka mien ambaaa'iel ghaibie noehieehie ielaika wa maa koenta ladaihiem iez adjma'oeo amrahoem wa hoem yamkoeroen
12:102 Dit is van de gebeurtenissen van het ongeziene, welke wij aan jou openbaren. Jij was niet bij hen aanwezig toen ze hun complot maakten.
وَ مَاۤ اَکۡثَرُ النَّاسِ وَ لَوۡ حَرَصۡتَ بِمُؤۡمِنِیۡنَ ﴿۳۰۱﴾
Wa maa aksaroen naasie wa law harasta biemoe'mienieen
12:103 En de meeste van de mensen, ondanks dat jij het verlangt, zullen niet gelovig worden.
وَ مَا تَسۡـَٔلُہُمۡ عَلَیۡہِ مِنۡ اَجۡرٍ ؕ اِنۡ ہُوَ اِلَّا ذِکۡرٌ لِّلۡعٰلَمِیۡنَ ﴿۴۰۱﴾
Wa maa tas'aloehoem 'alaihie mien adjr; ien hoewa iellaa ziekroel liel'aalamieen
12:104 En jij vraagt hen er geen enkel beloning voor. Het is slechts een herinnering voor de werelden (mensen en djiens).
وَ کَاَیِّنۡ مِّنۡ اٰیَۃٍ فِی السَّمٰوٰتِ وَ الۡاَرۡضِ یَمُرُّوۡنَ عَلَیۡہَا وَ ہُمۡ عَنۡہَا مُعۡرِضُوۡنَ ﴿۵۰۱﴾
Wa ka ayyiem mien Aayatien fies samaawaatie wal ardie yamoerroena 'alaihaa wa hoem 'anhaa moe'riedoen
12:105 En hoeveel tekenen in de hemelen en op aarde zijn er die aan hen voorbijgaan, terwijl ze er geen acht op slaan?!
وَ مَا یُؤۡمِنُ اَکۡثَرُہُمۡ بِاللّٰہِ اِلَّا وَ ہُمۡ مُّشۡرِکُوۡنَ ﴿۶۰۱﴾
Wa maa yoe'mienoe aksaroe hoem biellaahie iellaa wa hoem moeshriekoen
12:106 En de meeste van hen geloven in Allah terwijl ze deelgenoten aan Hem toe kennen.
اَفَاَمِنُوۡۤا اَنۡ تَاۡتِیَہُمۡ غَاشِیَۃٌ مِّنۡ عَذَابِ اللّٰہِ اَوۡ تَاۡتِیَہُمُ السَّاعَۃُ بَغۡتَۃً وَّ ہُمۡ لَا یَشۡعُرُوۡنَ ﴿۷۰۱﴾
Afa amienoeo an taatieya hoem ghaashieyatoem mien 'azaabiel laahie aw taatieyahoemoes Saa'atoe baghtataw wa hoem laa yash'oeroen
12:107 Voelen ze zich veilig voor een overweldigende straf van Allah of dat plotseling het uur komt terwijl ze het niet zien aankomen. (Notitie zie ook 31:34, 7:187)
قُلۡ ہٰذِہٖ سَبِیۡلِیۡۤ اَدۡعُوۡۤا اِلَی اللّٰہِ ۟ؔ عَلٰی بَصِیۡرَۃٍ اَنَا وَ مَنِ اتَّبَعَنِیۡ ؕ وَ سُبۡحٰنَ اللّٰہِ وَ مَاۤ اَنَا مِنَ الۡمُشۡرِکِیۡنَ ﴿۸۰۱﴾
Qoel haaziehiee sabieelieee ad'oeo ielal laah; 'alaa basieera tien ana wa maniet taba'aniee wa Soebhaanal laahie wa maaa ana mienal moeshriekieen
12:108 Zeg: "Dit is mijn methode (Sunnah). Ik nodig uit tot Allah op basis van duidelijk bewijs, ik en wie mij volgt (doen dat). En Soebhaan (de ultieme perfectie, zonder enige tekortkoming) is Allah. Ik behoor niet tot de polytheïsten."
وَ مَاۤ اَرۡسَلۡنَا مِنۡ قَبۡلِکَ اِلَّا رِجَالًا نُّوۡحِیۡۤ اِلَیۡہِمۡ مِّنۡ اَہۡلِ الۡقُرٰی ؕ اَفَلَمۡ یَسِیۡرُوۡا فِی الۡاَرۡضِ فَیَنۡظُرُوۡا کَیۡفَ کَانَ عَاقِبَۃُ الَّذِیۡنَ مِنۡ قَبۡلِہِمۡ ؕ وَ لَدَارُ الۡاٰخِرَۃِ خَیۡرٌ لِّلَّذِیۡنَ اتَّقَوۡا ؕ اَفَلَا تَعۡقِلُوۡنَ ﴿۹۰۱﴾
Wa maaa arsalnaa mien qablieka iellaa riedjaalan noehieee ielaihiem mien ahliel qoeraa; afalam yasieeroe fiel ardie fa yanzoeroe kaifa kaana 'aaqiebatoel lazieena mien qabliehiem; wa la Daaroel Aaghieratie ghairoel liellazieenat taqaw; afalaa ta'qieloen
12:109 De boodschappers die Wij voorafgaand aan jou zonden, waren slechts mannen van de stad aan wie Wij openbaarden. Hebben ze niet op aarde gereisd en gezien hoe het einde was van de generaties voor hen? En het huis van het hiernamaals is het beste voor degenen die Allah vrezen. Denken jullie niet na?
حَتّٰۤی اِذَا اسۡتَیۡـَٔسَ الرُّسُلُ وَ ظَنُّوۡۤا اَنَّہُمۡ قَدۡ کُذِبُوۡا جَآءَہُمۡ نَصۡرُنَا ۙ فَنُجِّیَ مَنۡ نَّشَآءُ ؕ وَلَا یُرَدُّ بَاۡسُنَا عَنِ الۡقَوۡمِ الۡمُجۡرِمِیۡنَ ﴿۰۱۱﴾
Hattaaa iezas tai'asar Roesoeloe wa zannoeo annahoem qad koezieboe djaaa'ahoem nas roenaa fanoedjdjieya man nashaaa'oe wa laa yoeraddoe baasoenna 'aniel qawmiel moedjriemieen
12:110 (Het volk werd herinnerd aan de eenheid van Allah) totdat de boodschappers de hoop opgaven en dat ze dachten dat ze volledig werden afgewezen. Vervolgens kwam Onze hulp en Wij redden wie Wij wilden (van de straf). En de misdadigers kunnen niet ontsnappen aan onze straf.
لَقَدۡ کَانَ فِیۡ قَصَصِہِمۡ عِبۡرَۃٌ لِّاُولِی الۡاَلۡبَابِ ؕ مَا کَانَ حَدِیۡثًا یُّفۡتَرٰی وَ لٰکِنۡ تَصۡدِیۡقَ الَّذِیۡ بَیۡنَ یَدَیۡہِ وَ تَفۡصِیۡلَ کُلِّ شَیۡءٍ وَّ ہُدًی وَّ رَحۡمَۃً لِّقَوۡمٍ یُّؤۡمِنُوۡنَ ﴿۱۱۱﴾
Laqad kaana fiee qasasiehiem 'iebratoel lie oeliel albaab; maa kaana hadieesay yoeftaraa wa laakien tasdieeqal laziee baina yadiehie wa tafsieela koellie shai'iew wa hoedaw wa rahmatal lieqawmiey yoe'mienoen
12:111 Waarlijk, in hun verhalen is er een les voor de mensen die begrijpen. Het (de Koran) is geen verzonnen verhaal, maar een bevestiging van datgeen wat gebeurt is. (Het is) Een gedetailleerde uitleg van alle dingen, een leiding en barmhartigheid voor een volk dat gelooft.